“Rechts-populisme” bestaat niet

4 november, 2010

Wilders  en zijn PVV in Nederland, vergelijkbare bewegingen in Europa, het Tea Party-circus in de VS… keer op keer wordt daar het etiket ‘populisme’ opgeplakt, veelal voorzien van het woordje ‘rechts’. Daarmee is een woord in ons politieke vocabulaire doorgedrongen dat verhullend is, en dat het probleem dat uiterst-rechtse massabewegingen opleveren precies situeert daar waar het níét ligt: bij ‘het volk’. ‘Rechts-populisme’ bestaat niet. De bewegingen die ermee worden aangeduid bestaan, in al hun naargeestigheid, echter wel degelijk. Om de strijd daartegen beter te kunnen voeren is een betere begripsbepaling echter wel nuttig.

Juist ook radicaal-links hanteert veelal grotendeels het etiket ‘(rechts-)populisme’. Doorbraak bijvoorbeeld duidt de PVV – en ook de club van Rita Verdonk, sindsdien nogal verdampt – op die manier aan. Bij de Internationale Socialisten zag ik Wilders aangeduid worden als kopstuk van “neoconservatief en populistisch rechts”. En nu komt er een – hoogstwaarschijnlijk op zich trouwens zeer belangwekkende – informatie-avond in Den Bosch, georganiseerd vanuit het linkse Jaarboek Kritiek, “over het rechtspopulisme en het antwoord van Links”.

Wat is er eigenlijk tegen dat begrip ‘rechtspopulisme’? Een voordeel van het woord is dat het tenminste aangeeft dat het gaat om een vorm van politiek die niet zómaar rechts is, niet zomaar érg rechts, maar ánders rechts. Het is een erkenning dat we hier te maken hebben met een politiek verschijnsel dat van linkse kant een andere benadering vereist dan de ‘gewone’ gangbare gevestigde politiek. Veelal worden er formaties mee aangeduid die, soms iets te snel maar vaak ook terecht, als fascistisch of fascistoïde worden aangeduid. Juist om al te voorbarige etikettenplakkerij in die richting te voorkomen – zo kun je redeneren –  is het woord ‘rechtspopulisme’ van waarde. Maar als het er op neer gaat komen dat we ‘rechtspopulisme ‘schrijven maar ‘fascisme’ dénken,  dan kunnen we maar beter gewoon zeggen wat we denken, en onze keus voor het hanteren van het woord ‘fascisme’ toelichten. Dat heeft althans mijn voorkeur. “Rechtspopulisme” als iets welluidender eufemisme voor “fascisme” gebruiken acht ik verhullend, onverstandig en onjuist.

Er is een andere, meer historische en theoretische, reden waarom ik van het woord “rechtspopulisme” niets moet hebben. Het historische populisme was links, vaak radicaal-links. En het woord zelf verwijst naar de kérn waar het een serieuze politiek van bevrijding om te doen zou moeten zijn: ‘populus’, het volk, in de zin van: de massa van de bevolking. Dat begrip gebruiken voor welke soort van reactionaire politiek ook is een erkenning dat rechts op één of andere manier ‘namens het volk’ spreekt – een erkenning die ik veel te veel eer vind.

Twee bewegingen van belang zijn in de geschiedenis aangeduid met het woord Populisme: één in de Verenigde Staten, en één in Rusland, beiden in de tweede helft van de negentiende eeuw. In de VS kwam in die tijd een beweging op van vooral arme boeren en middenstanderss die zich steeds meer bekneld voelden door de snelle opkomst van de grote ondernemers, het grote geld, gesymboliseerd door Wall Street. Er waren dwarsverbanden met de beginnetjes van vakbonden in die tijd. Er werd stevig actie gevoerd, met vaak groot radicalisme. “We should raise less corn and more hell”, zo was een prachtige leus van een Amerikaans populist. Sommige van de latere bekende socialisten in de VS hadden hun achtergrond in dit populisme, of banden ermee. Dat gold bijvoorbeeld voor de grootse figuur Eugene Debs. Die had zich in 1896 ingezet in de campagne van Bryan, die als Populist presidentskandidaat van de Democratische partij was geworden.

Het liep met dat Amerikaanse populisme treurig af. Toen een permanente band met de arbeidersbeweging niet tot stand kwam – voor een flink deel trouwens door afhoudendheid vanuit die arbeidersbeweging! – ontspoorden enkele populisten in een politiek van verdeel-en-heers, in dit geval racisme tegen zwarten. Aanvankelijk echter werd er in de populistische bewegingb serieus gewerkt aan eenheid van álle onderdrukten, ongeacht huiskleur. De radicale historicus Howard Zinn geeft daarvan mooie voorbeelden. De populistische beweging werd ingekapseld in de Democratische partij – het graf voor menig progressief initiatief in de VS tot op de dag van vandaag – en leverde zelfs een presidentskandidaat, de al genoemde Bryan. Maar toen was het Populisme feitelijk allang getemd. De trieste afloop doet aan het fenomeen populisme-als-linksradicalisme echter niets af.

Minstens zo duidelijk is de revolutionaire kern van het populisme in Rusland. Daar had je de zogeheten Narodniki – en Narod betekent Volk. ‘Populisten’ is daarom een gangbare en redelijke vertaling van dat woord. Het ging hier om een stroming die het tsaristische Rusland op zijn kop wilde zetten, waarbij vooral verwezen werd naar de belangen en aspiraties van de overweldigende meerderheid van de bevolking: de straatarme boeren. Die waren tot 1861 nog lijfeigenen, grondgebonden en daarmee onderhorig aan oppermachtige landheren. Hun emancipatie was inzet van veel van het populistisch streven. Daarnaast wilden populisten – zelf veelal dissidente intellectuelen – veelal een soort van democratie, soms in de vorm van een grondwettelijke stelsel, soms ook in veel radicalere vormen.

Er waren allerlei vormen. In 1874 kwam bijvoorbeeld een stroming op die letterlijk “naar het volk” wilde. Duizenden intellectuelen met populistische opvattingen gingen het platteland op, om uiteen te zetten dat boeren in opstand zouden moeten komen. Boeren – straatarm, maar ook nog vervuld van leve-onze-goede-Tsaar-mystiek – liepen naar de politie en gaven de Populisten – dapper maar naief als ze waren, met een nogal verkeerde inschatting van wat er leefde – aan bij de autoriteiten… Daarna kregen andere populistische stromingen de overhand, vooral groepen die aanslagen voorbereidden tegen de Tsaar en andere hoge functionarissen. Maar er ontstonden ook groepen die begonnen te denken en werken richting verzet van onderdrukten – vooral boeren maar later ook wel arbeiders – zelf.

De beweging drukte een sterk stempel op latere revolutionaire stromingen, en kende zeer uiteenlopende figuren. Er was de volstrekt cynische, doel-heiligt-alle-middelen samenzwewerder Netsjajev. Er was Tkatsjev, ook iemand die ondergronds werk van kleine samenzeerdersgroepen bepleitte. Er was Lavrov, die vooral vreedzame agitatie voorstond. Er was  Tsjernishevsky, schrijver van een boekje “Wat te Doen” – waarvan de titel niet toevallig door een latere Russische revolutionair is overgenomen… Sowieso waren de ervaringen van het ondergronds organiseren van verzet van flinke invloed op de organisatievorm van de beginnende Bolsjevistische partij, een handvol jaren later.

Sommige Populisten kunnen gezien worden als voorlopers van anarchistische stromingen. Maar binnen de populistische beweging vinden we ook groepen die geleidelijk marxistische inzichten oppikten. Plechanov, grondlegger van het Russische marxisme, was aanvankelijk een populist, zo laat de trotskist Tony Cliff zien, in zijn boek over Lenin en de Bolsjevistische partij in haar vroege fase, waaraan ik veel van bovenstaande informatie over het Russische Populisme ontleen.. De broer van Lenin zat ook in populistische kringen, hij werd ter dood gebracht omdat hij deel had genomen aan een aanslag. De latere Sociaal-Revolutionaire partij, één van de drie belangrijke linkse partijen naast Bolsjevieken en Mensjevieken, kan gezien worden als min-of-meer parlementaire voortzetting van de populistische traditie. En meerdere latere anarchisten begonnen hun politieke leven als Sociaal-Revolutionair. Dat gold bijvoorbeeld voor Voline, in de Russische revolutiejaren kameraad van de anarchistische aanvoerder van partisanen in de Oekraine, Machno, en vooral bekend geworden als autuer van een mooi boek over de Russische revolutie: The Unknown Revolution. Het Russische Populisme kan dan ook gezien worden als een soort kraamkamer voor links in Rusland, zowel voor de sociaaldemocratische, de revolutionair-marxistische als de anarchistische stroming.

Ja, met de uitkristallisering van diverse linkse richtingen was het met het Populisme als zelfstandig verschijnsel gedaan. Je kunt de diverse richtingen goed zien als aanscherpingen binnen een breder populistisch verhaal. Marxisten zeiden: ‘het volk’ dient geprecizeerd worden, en daarbinnen draait het vooral om de arbeidersklasse. Anarchisten zeiden: de actie moet vooral uitgaan van ‘het volk’ zélf – een volk door individuen, wiens vrijheid wezenlijk was – , zonder bemiddeling, representatie en opgelegde autoriteit. Sociaaldemocraten zeiden: ‘het volk’ moet vooral via de stembus en een grondwettelijk stelsel emancipatie bereiken. Maar ‘het volk’ als uitgangspunt nemen, en tegenover heersers – de elite, eventueel gepreciseerd tot  ‘de heersende klasse’ – stellen, dat is wezenskenmerk van links – en onderscheidt links daarmee wezenlijk van rechts, van élk rechts.  Het begrip ‘populisme’ verwijst naar die, wezenlijk linkse, bevrijdende, essentie. Daarom is rechts-populisme als begrip net zulke onzin als rechts-anarchisme, rechts-communisme, rechts-socialisme, rechts-marxisme, rechts-trotskisme en ga zo maar door.

Ja, verschijnselen die met het woord ‘rechts-populisme’ worden aangeduid hebben óók de gewoonte te verwijzen naar ‘het volk’ als bron van alle wijsheid, en zich te keren tegen ‘de elite’ die de wacht moet worden aangezegd. Meer in dit proces gebeurt iets anders dan in het populistische element dat links zo kenmerkt. Centraal staat in de PVV-benadering niet ‘het volk’; dat mag stemmen, hatelijkheden verspreiden op internet, en verder  zijn kop dicht houden. De hoofdrol is weggelegd voor de leider – een elite van één persoon. Die doet op zijn  beurt het werk dat een iets grotere elite ten goede komt: ondernemers die de PVV gebruiken als breekijzer om aan ‘linkse hobbies’ een eind te maken. De verwijzing naar ‘het volk’ is manipulatie, demagogie. Als we hier het woord populisme willen hanteren, dan zouden we moeten spreken van schijn-populisme.

Ik hoor de tegenwerping al: links kan er qua manipulatie en demagogie en het opkomen voor elites zelf ook wat van. Helaas bevat die tegenwerping een forse kern van waarheid. Zowel sociaal-democratische als leninistische politiek kunnen we zien als een elitaire misvorming van links, een manier waarop authentieke emancipatie wordt verwrongen en gezien wordt als iets waarin een minderheid de massa aanstuurt, en het actieve element van emancipatie wordt. Die minderheid kan de vorm aannemen van voorhoede partij, van parlementsfractie, van een leiding van een guerrillabeweging. Helaas zijn er ook sporen van deze benadering in sommige anarchistische stromingen te vinden, hetgeen dan echter wel tot een inconsistent anarchisme leidt.

Maar in al die gevallen is er sprake van verwringing van de ambitie om de bevolking in het middelpunt te plaatsen, en niet van een totale ontkenning ervan. Daarom bijvoorbeeld slaat het wel ergens op om leninisme en sociaaldemocratie te kritiseren als innerlijk tegenstrijdig, als vijandig aan het beweerde doel: de bevrijdings- of op zijn minst verheffingsambities botsen met de elitaire vorm waarin die ambitie gewrongen is. Een soortgelijke interne kritiek van bijvoorbeeld het fascisme is absurd: enige werkelijke ambitie tot volksverheffing en bevrijding ontbreekt hier, ‘het volk’ is stemvee, voetvolk, kanonnenvoer, en niets meer dan dat. Wilders verwijst herhaaldelijk naar Henk en Ingrid, om wie het allemaal zou gaan. Maar meer dan een demagogiosch truukje waarmee Wilders zich als volksheld profileert en zich vooral afzet tegen Fatima en Mohammed is het niet. Niks ‘populisme’. Demagogie is het, bedrog. En populisme is iets ánders dan demagogisch bedrog.

En wat betreft dat andere ‘populistische’ element in Wilders’ aanpak: ja hij zet zich graag af tegen de linkse en/of multiculturele elite. Maar dat is geen vijandigheid jegens elites als zodanig – integendeel, zijn eenhoofdig leiderschap van de PVV is elite-politiek-pur-sang. Wat hij tegen heeft op de genoemde elites is niet dat het elites zijn maar dat ze volgens hem ‘links’ zijn, oftewel teveel ruimte bieden aan democratische rechten van arbeiders,n andere mensen onderaan en organisaties die (zeggen) voor hen op (te) komen; en dat ze ‘multicultureel’ zijn, oftewel nog enige ruimte laten aan migranten, moslims, vluchtelingen, mensen van een andere culturele achtergrond dan de dominante Nederlandse. Wilders wil een ándere elite, of beter gezegd: in grote lijnen dezelfde, maar dan ‘gezuiverd’ en “van vreemde smetten vrij’ – en met hemzelf aan het hoofd. Niks populisme. Demagogie, van een man met democratisch verpakte maar hoogst autoritaire ambities. Het woord ‘fascisme’ lijkt me voor Wilders, zijn aanpak en zijn PVV echt zo slecht nog niet gekozen.