Van Griekenland tot Vietnam, het kapitaal krijgt nergens rust

16 juli, 2011

Zaterdag 16 juli

Hoe zwaar is momenteel het leven van ondernemers en door bezuinigingen geobsedeerde regeringen! Griekenland gaat wellicht bankroet. Rond Italië’s financiën wordt bezorgd – en hebberig – gespeculeerd, al lopen meningen over de ernst van de zaak uiteen  . De kredietstatus van Ierland is door een beoordelingsbureau tot ‘junk’ verlaagd , oftewel: geld uitlenen in die richting en dergelijke wordt niet bepaald aangeraden. Topberaad van EU-ministers over de schuldencrisis legt voornamelijk meningsverschil bloot. Intussen laten heel veel buitengewoon boze mensen in Griekenland zien – en voelen – wat ze van het bij de crisis horende bezuinigingsbeleid vinden, zoals je bijvoorbeeld in een verslag van Jelle Bruinsma over de stakingsdagen 28 en 29 juni kunt lezen. Het leven voor ondernemers en ondernemerskabinetten is wel eens makkelijker geweest. Lees de rest van dit artikel »


McNamara: onterecht ongestraft overleden

11 juli, 2009

Het overlijden, bijna een week geleden, van Robert McNamara heeft her en der tot boeiende beschouwingen geleid. Die verdienen wat mij betreft enige aandacht op de zaterdagavond.

McNamara gaat de geschiedenis in alsdeman diealsminister van defensie in de VS leiding gaf aan de Viewntam oorlog, erachter kwamdat die oorlog niet te winnen was,weggepromoveerd werd naar de Wereldbank waar hij de armoede mocht bestrijden, op zijn oude dag kritiek leverde opde kernwapenwedloop en spijt betuigde over de Vietnamoorlog waarin hij zo’n groot aandeel had gehad. We krijgen hiermee een beeld van een enigszins tragische figuur, een man die verkeerd deed maar daarover toch keurig sorry heeft gezegd . Maar dit beeld is te netjes, te lief voor McNamara.

Laten we de zaken eens langslopen, aan de hand van een uitvoerig In Memoriam dat de New York Times plaatste, en waar de NRC behulpzaam naar doorverwees. We zien hem daarin minister van defensie worden, en als furieus manager dat ministerie beheren. We zien hem leiding geven aan militaire operatiesen confrontatioes – niet alleen Vietnam, maar ook de mislukte invasie in Cuba, 1961 en de Cuba-crisis het jaar erop.

In die crisis – toen de VS bijna een wereldoorlog ontketende om Russische raketten van Cuba weg te krijgen – realiseerde McNamara zich dat  het woord ‘overwinning’ in een oorlog met kernwapens een woord zonder betekenis was: de verwoesting was gewoon te groot. Kernwapens  waren onbruikbare dingen waren, alleen geschikt om mee te dreigen, zoals hij dat later zei. Waarom er onder zijn leiding dan doorgegaan werdmet het maken en ontwikkelen van steedsmeer van die onbruikbare dingen, legt de Times dan weer niet uit.En pas in de jaren tachtig geeft McNamara echt in het openbaar blijk van zijn bezorgdheid over kernwapens.

Onder het ministerschap van McNamara vond ook een Amerikaanse invasie plaats in de Dominicaanse republiek in 1965. Daarover meldt de Times iets interessants. Het officiële excuus voor de invasie was, dat er Cubaanse agenten, communisten, actief waren in de regering die de VS wilde verdrijven. Voor jonge lezertjes: vandaag de dag voert de VS overal Al Qaeda-militanten aan als  het land ergens oorlog wil voeren; in de tijd van McNamara werd de rol van Al Qaeda ingenomen doorde Wereldwijde Communistische Samenzwering. Andere smoes, zelfde leugen. 

Maar McNamara had  in dit geval twijfels, hij zag geen bewijs. Hij zei dat tegen president Johnson. Die was echter overtuigd dat er wél een communistische samenzwering speelde, en zette de oorlog  tegen dat land dóór. Wat de Times er echter niet aan toevoegt:  McNamara – die als minister ook aan die operatie leiding gaf – vond het niet nodig om echt dwars te liggen. Hij had immers kunnen zeggen: mijnheer de president, zo’n invasie is onjuist, onwettig, en de argumentatie ervoor deugt niet, ik werk er niet aan mee. Maar nee.

Hij had voor echte dwarsliggerij natuurlijk ook geen tijd, hij moest immers de Vietnam-oorlog winnen. Die oorlog had hij als weinig anderen helpen aanjagen. Een belangrijke stap hierin was het zogeheten Golf van Tonkin-incident: een aanval van Noordvietnamese oorlogsschepen op Amerikaanse oorlogsschepenwerd het excuus dat  de VS hanteerde om tot grootschalige bombardementen over te gaan. Verwijzing naar het incident was ook een middel om snel een resolutie door het Congres aangenomen te krijgen waarmee  de president feitelijk de vrije hand kreeg tegen Vietnam.

Maar het incident  had helemaal niet plaatsgevonden. Het verhaal begon als misverstand, maar groeide uit tot bedrog – en McNamara  was één van de bedriegers. De New York Times vertelt ons dat niet. Die schrijft dat experts in de dienst die signalen afluisterden waardoor aan een aanval gedacht werd, dachten dat “het bewijs  voor een aanval spijkerhard was. ‘McNamara (…) had de president laten zien wat hij dacht dat bewijs was’, zegt Ray Cline, destijds onderdirecteur voor inlichtingen van de CIA. Hij voegde eraan toe ‘Het was precies wat Johnson zocht.'”

Maar zo was het niet. Gareth Porter laat aan de hand van archiefmateriaal zien dat de officier die deaanval in de golf van Tonkin meldde, zelf was gaan twijfelen of hij de signalen wel goed had geïnterpreteerd. De  admiraal in het gebied stelde aan McNamara vervolgens voor om even te wachten op de uitslag van nader onderzoek. McNamara drukte echter door: de geplande aanval moest doorgaan, voordat het onderzoek al duidelijkheid verschafte. Tegen de president deed McNamara alsof er geen serieuze twijfels over de aanval op een Amerikaans schip bestond, terwijl de minister wist dat die twijfel er was. De minister heeft hiermee de president op het verkeerde been gezet om de voorgenomen escalatie van de Vietnamoorlog van Johnsons steun te voorzien. McNamara knoeide bovendien met archiefmateriaal en verhulde zo dat relevante commandanten twijfelden aan het hele verhaal.

Zo kreeg McNamara zijn escalatie, zijn opgevoerde oorlog, die hij natuurlijk ging winnen. Dát dit zou lukken, leek een uitgemaakte zaak.  “Elke kwantitatieve maatstaf toont aan dat wij deze oorlog aan het winnen zijn”, aldus de minister al in1962, nog onder Kennedy. Bij die “kwantitatieve maatstaf”moeten we vooral denken aan de fameuze ‘bodycount”: het met grote regelmaat genoemde getal van zovele tientallen en honderden’Viet-cong-strijders’ en ‘Noord-Vietnamese soldaten’ die waren ‘uitgeschakeld.’

Maar hoe hardnekkig het massamoorden ook werd opgevoerd – met immense bombardementen vanuit de lucht, met steeds herhaalde en uiteraard steeds zeer ‘succesvolle’ offensieven – het Vietnamese verzet bleek minstens zo hardnekkig. Dat ging bij Mc Namara -ambitieus en op succes gericht manager die hij was – toch knagen. Hij begon te twijfelen aan de overwinning. Hij begon dat langzaam maar zeker ook naar voren te bregen in de regering – terwijl hij intussen wel stug door ging met de oorlog managen. Uiteindelijk werd president Johnson het gezeur zat, en stuurde hem het Pentagon uit en de Wereldbank in.

De kern van McNamara’s kritiek was niet erg principieel. Hij zag twee dingen.Hij zag uiteindelijk dat de oorlog niet een gevolg v was van ‘Communistische expansiedrang’ of zoiets, maar vannationaal streven naar onafhankelijkheid tegenover eerst Franse, later Amerikaanse, overheersing.Hij zag  aanvankelijk echter vooral dat die oorlog niet te winnen was zonder volslagen genocide toe te passen.

De oorlog berustte dus op een misverstand, en het was geen succesvolle onderneming. En zoals het een manager betaamt: verliesgevende investeringen moet je vroeg of laat schappen, als je een bankroet wil voorkomen. Niet de aantallen doden waren de reden voor zijn kritiek. Niet het inzicht dat de VS helemala niet het récht had om oorlog te voeren in Vietnam, brachten hem ertoe zich tegen de oorlog te keren. Nee, de oorlog was geen succes – kappen dus. Als het verzet in Vietnam in 1966 was ingezakt en de VS had zijn wil aan dat geteisterde land kunnen opleggen, dan was er voor McNamara waarschijnlijk geen probleem geweest. Hij had geen diepe afkeer van oorlogen. Hij had slechts een afkeer van nederlagen. Pas twintig jaar later, toen hij er een kritische terugblik over schreef, bwaser iets van dieper moreel besef en berouw bespeurbaar. Toen noemde hij de oorlog “verkeerd, verschrikkelijk verkeerd”.

 In 1968 werd hij directeur van de Wereldbank. De NY Times schetst zijn werk daar als manager die met goede bedoelingen soms minder goede resultaten boekte. De projecten waar leningen voor beschikbaar waren, leidden nog al eens tot milieuschade en waren lang niet altijd effectief. En armoede bleek hardnekkig: in 1981 waren er volgens de Wereldbank zelf 800 miljoen armen, 200 miljoen meerdan aan het begin van dat decennium.

De NY Times is hier nog te vriendelijk voor zowel de Wereldbank – die er vooral is is om een rond de vrije makrt georganiseerd economisch model ten gunste van grote bedrijven door te drukken – als voor de directeur ervan. Alexander Cockburn geeft wat dit betreft interessante gegevens. Hijvertelt dat de Wereldbank in de jaren van Mc Namara allerlei einge dictaturen van leningen voorzag. Eén ervan was de dictauur van Ceaucescu in Roemenië. Die kreeg 2,36 iljard dollar van 1974 tot 1982- keurig terugbetaald doordat de dictator de Roemeense bevolking effectief uitkneep. Gelukkig bedankte de bevolking de dictator daar in 1989 nog even voor, door  hem in een stevige revolutie omver ter werpen. Maar dat is weer een andere geschiedenis. Hier gaat het me erom te laten zien dat McNamara ook in zijn rol als  wereldbankdirecteur  strijd voerde, niet tegen armoede maar feitelijk tegen de armen. Het was bijna een voortzetting van zijn Vietnamoorlog, maar met andere middelen.

Dat hij ná dit alles wel eens verstandige dingebn wist te eggen – over kernwapens, en ja, ook over de Vietnam-oorlog en zijn aandeel daarin – ik ontken het niet. Dat hij daarmeewerkelijk zijn misdaden heeft goedgemaakt, isechter onzin. Als ik zelfs maar één iemand om help brengen, kom ik ook niet weg met een ‘het was verschrikkelijk verkeerd’, twintig jaar later. Waarom zou dat anders zijn als je hebt geholpen 3,2 miljoen mensen – het cijfer dat McNamara zelf hanteerde – om te brengen in Vietnam?