In eerdere stukken op dit weblog heb ik geschreven over de Russische revolutie, de rol van de Bolsjevistische partij en Lenin, en de breuk die er tussen het nieuwe bewind enerzijds, arbeiders en boeren anderzijds, ontstond. Al vanaf 1918 werden sovjets gedomineerd door Bolsjevieken, of zij bij verkiezingen (als die nog plaatsvonden) nog een meerderheid kregen of niet. Het neerslaan van de opstand in de marinebasis Kronstadt in 1921 vormde als het ware een symbolische bekroning van die breuk.
Over al deze zaken, en over andere gebeurtenissen in de periode 1921-1928, heb ik nog veel meer te schrijven. Zo mag Machno, de anarchistische aanvoerder van partisanenstrijd in de Oekraine, in deze vertellingen niet ontbreken. Hetzelfde geldt sowieso voor de rol die anarchisten in de periode 1917-1921 probeerden te spelen, en de botsing tussen veel – niet alle – anarchisten en de Bolsjevistische (beter: steeds Bolsjevistischer…) staat. Dat ik de laatste maanden weinig tot niets over deze zaken op dit blog heb neergezet komt niet omdat het onderwerp me niet meer bezighoudt. Andere onderwerpen drongen zich echter op in mijn aandacht, en intussen was en is meer leeswerk over het onderwerp ook niet overbodig.
Van belang in dit verband is ook hoe het in Rusland verder ging, ná 1921. Ook daar is een stevig meningsverschil tussen de Trotskistische traditie waar ik uit kom en mijn huidige opvattingen. Het traditionele standpunt van Trotskisten kom ongeveer neer op het volgende:
-
Na een succesvolle arbeidersrevolutie in 1917 kwam er een revolutionair bewind tot stand, gedragen door gekozen sovjets met daarin meerderheden voor Bolsjevistische kandidaten;
-
Dat bewind ontaardde in bureaucratische richting, onder de enorme druk van interventie- en burgeroorlog en economische ineenstorting, en in afweezigheid van revoluti in andere landen die onontbeerlijkwaren voor het overleven van de Russische revolutie. De arbidersklasse verzwakte enorm, een groot deel van de voohede van die klasse nam posities in in het administrative apparaat en het Rode Leger. In plaats van arbeiders die hun maatschappij beheerden, kwam steeds meer een bureacratische staat dat de zaak voor volledige desintegratie behoedde en ook nog een brute oorlog moest winnen.
-
In 1921 was die oorlog dan gewonnen; maar onvrede van de boerenmeerderheid – tot uiting komend in de opstand in Kronstadt – dreigde het bewind weg te spoelen; forse consessies aan de markteconomie waren nodig, om de economie aan de praat te krijgen en om de ineenstorting van het revolutionaire bewind te voorkomen;
-
Die concessies, in de vorm van de NEP, de Nieuwe Economische Politiek – behelsden een herstel van marktverhoudingen op het platteland, waar de boeren hun opbrengsten vrij mochten verhandelen na belasting afdracht, maar ook in de steden, waarin veel bedrijven geleased werden aan privé-ondernemers, en ook de staatsbedrijven volgens criteria van winst en verlies, als ondernemingen dus, bestuurd werden.
-
Deze economische concessies aan boeren en kleinere kapitalisten, en aan de markt als zodanig, werden gecombineerd met een verdere inperking van politieke speelruimte: het fractieverbod binnen de partij in 1921, het definitief oprollen van georganiseerde Mensjevistische, Sociaal-Revolutionaire en anarchistische activiteit dateren uit deze periode. Dit werd ingegeven door de angst van de Bolsjevistische leiding dat grotere politieke speelruimte in een periode waarin men marktwerking zoveel ruimte moest geven, de klassen die van die markt profiteerden -de iets grotere boeren, kleine en middelgrote ondernemers – die klassen de wind in de zeilen kon geven. Dat zou de macht van de partij – gezien als soort van garantie voor het nog enigszins soclialistische karakter van het bewind – in gevaar brengen.
-
Bij dit alles bleef voor Trotskisten één ding overeind: hoe bureaucratisch en autoritair het bewind, ook in de tijd van Lenin en Trotsky, ook was, het bewind was revolutionair, het verdedigde verworvenheden van de revolutie, en het was het beslissende obstakel tegenover contrarevolutie, interventie en volldig kapitalistisch herstel in zijn meest brute vorm. De formulering die Lenin voor de Russische staat hantereerde: een arbeiders- en boerenstaat, met bureaucratische deformaties – werd de formulering die Trotskisten voor deze periode tot de hunne maakten, in een ingekorte vorm en zonder de boeren. Rusland was, in de Trotskistische woordkeus, een gedegenereerde arbeidersstaat. De degeneratie verdiende analyse en kritiek, het feit dat het een arbeidersstaat was betekende echter een verwordvenheid die verdediging verdiende.
Dat is, kort geschetst, de analyse zoals je die – met flinke onderlinge verschillen trouwens – bij Trotskistische auteurs tegen komt. Kritiek op specifieke stukken Bolsjevistisch beleid ontbreekt vaak niet. Ernest Mandel bijvoorbeeld gaat daarin verfrissend ver, in zijn mooie tekst “October 1917: Coup d’etat or Social revolution?”, nummer 17/18 van de Notebooks for Study and Research. Voor hem was bijvoorbeeld de oprichting van de Tsjeka, de veiligheidsdienst, bijvoorbeeld gewoon verkeerd, net als het volledig buiten de wet stellen van Mensjevieken en Sociaal-Revolutionairen. Over Kronstadt geeft hij beide kanten van het argument in een voetnoot – zonder een keus te maken.
De meeste andere Trotskisten gaan veel minder ver in hun kritiek. Echt verkeerd vinden ze doorgaans het fractieverbod dat op aandrang van Lenin in 1921 binnen de partij werd doorgevoerd. Maar in die afwijzing kunnen ze zich, keurig orthodox, beroepen op Trotski zelf, die daar in de jaren dertig ook heel voorzichtig afstand van nam. Maar de uitschakeling van andere politieke stromingen en het onderwerpen van Kronstadt wordt, als noodmaatregel, acceptabel geacht.
Heel ver in de verkeerde richting ging af en toe Tony Cliff. In een interview uit 1970, onlangs prominent door de Internationale Socialisten gehaald in hun maandblad en op de website, zegt deze grondlegger van de Socialist Workers’ Party onder meer: “De Bolsjevieken werden geconfronteerd met een afschuwelijke tragedie. Hun enige fout, als ze al een fout maakten, was dat ze nogal eens van de nood een deugd maakten.” Dat is apologie, geen kritische analyse, en het is het Trotskisme op zijn smalst.
Maar ook de breedste, meest open Trotskistische analyse accepteert de revolutionaire legitimiteit van het Bolsjevistische bewind tot minstens een eind in de jaren twintig. Pas met de overwinning van het Stalinisme valt het doek – en ook niet eens voor alle Trotskisten. Voor de richting waar Mandel een kopstuk van was, blijft Rusland tot de val van de Sovjetunie een, steeds zwaarder gedegenereerde, arbeidersstaat die tegen ‘kapitalistische restauratie’ verdedigd moest worden terwijl de bureaucratische dictatuur waar die arbeidersstaat onder zuchtte, bestreden moest worden.
De richting waarvan Cliff een aanvoerder was, onderkende dat het Stalinisme aan de macht de totale onderwerping van de Russische economie aan dwangmatige, exploitative kapitaalsaccumulatie op basis van loonarbeid was. Korter gezegd: Rusland was volgens hem vanaf 1929 kapitalistisch. De staat was de kapitalist, de bureaucratie bezat de staat, bureaucratisch staaskapitalisme was de formulering die Cliff koos voor de Russische maatschappijstructuur. Zo apologetisch als Cliff uit de hoek kwam voor de periode 1917-1921, zo kritisch en zinnig waren veel van zijn inzichten in Stalinistisch Rusland – al zijn er met zijn analyse van dat Stalinisme ook wel problemen. Maar dat is voor een andere keer, wellicht.
Maar Mandel en Cliff en andere Trotskisten accepteren Rusland in ieder geval tot ver in de jaren twintig als een soort revolutionair regime, een arbeidersstaat in weliswaar sterk ontaarde vorm. Precies dat ben ik niet langer met hen eens. Ik zie de grote verschillen tussen Rusland 1921-1928 enerzijds en de verschrikkingen daarna. Ik erken dat er in de jaren twitig sprake was van een vrij sterke en weerbare positie van arbeiders tegenover directies en bewind, en ik zie dat in dat bewind tal van functionarissen actief waren die als werkelijke revolutionairen hun sporen verdiend hadden in 1917, en ook nu nog probeerden er het beste van te maken. En ik zie dat zowel de positie van arbeiders als de aanwezigheid van serieuze Bolsjevieken die de erfenis van 1917 symboliseerden, door het opkomende Stalinisme totaal werden weggevaagd. Er vond in de late jaren twintig een drastische, contrarevolutionaire breuk plaats. Zeker.
Maar het ging hier om een breuk binnen een regime, en binnen een sociale formatie die op dat moment al essentiële trekken van een kapitalistische maatschappij bezat. Rusland was al vóór 1929 allang geen arbeidersstaat meer, áls je dat – in essentie foutieve, want waar arbeiders baas over hun leven zijn, is de staat verdwenen – begrip al wil hanteren. Arbeiders als klasse waren de macht die ze in 1917-1918 min of meer (ook dat ligt complexer dan ja of nee) bezaten, allang kwijt. Het machtsapparaat bracht – ongeacht de vaak revolutionaire bedoelingen van veel van haar functionarissen – kapitalistische prioriteiten tot uiting. De economie funcioneerde als markteconomie, op basis van loonarbeid, met bedrijven die geacht werden om winst te maken.
Laten we eens kijken naar een gloednieuw artikel dat ingaat op deze periode, uit het kersverse nieuwste nummer ven International Socialism Journal, uitgegeven door de SWP. Het is een recensie van een boek van Simon Pirani, “The Russion Revolution in Retreat, 1920-1924: Soviet Workers and the New Communist Elite”. De recensie is geschreven door kevin Murphy, auteur van een mooi boek: “Revolution and Counterrevolution: Class Struggle in a Moscow Metal Factory”, waarin hij een beeld geeft van de manier waarop arbeiders in één fabriek voor hun rechten bleven opkomen in de periode van 1917 tot vroeg in de jaren dertig. In dat boek laat hij zien dat de speelrumte voor arbeiders in de jaren twintig nog heel anzienlijk was, de druk die ze op de partij- en staatsleiding uit konden oefenen eveneens. Met de overwinning van he Stalinisme verandert dat drastisch, en wordt de verregaande onderwerping van arbeiders een feit. Murphy staat dudelijk binnen de Trotskistische traditie, en betoont zich hier een geestverwant van de richting die Cliff hierbinnen aangaf.
In zijn recensie van Pirani’s boek blijkt dat ook. Piranis’s boek – dat ik niet heb gelezen – is volgens Murphy een eenzijdige en niet goed onderbouwde aanval op de Bolsjevistische politiek, die als veel repressiever wordt omschreven dan die in werkelijkheid is. Het onderdrukken van stakers bijvoorbeeld, kwam slechts vrij sporadisch voor, stakingen leidden heel vaan tot concessies, en ook sovjets waren nog niet volkomen de wassen neus die Pirani ervan maakt. Volgens Murphy is Pirani’s boekeen onterechte toegeving aan de gangbare ‘liberal’ versie van de geschiedschrijving over post-revolutionair Rusland – een versie waarin de Russische revolutie wel wordt onderkend als massale volksrevolutie, maar waarin de bOlsjevieken systematisch hun eigen macht, uit eigen belang, zochten te versterken ten koste van de arbeiders. Vandaar de titel van Murphy’s artikel: “Conceding the Russian Revolution to the liberals”.
Het kan heel goed zijn dat Murphy’s feitelijke kritiek op Pirani’s boek solide en terecht is. Sterker: dat lijkt me heel aannemelijk. Murphy lijkt me als historicus een serieus en betrouwbaar figuur, ik heb zijn boek met aandacht en genoegen gelezen, en er veel van opgestoken ook. Maar de manier waarop hij Prani weerlegt, laat zelf zien hoe weinig de arbeidersklasse nog voorstelde als machtsfactor, hoe sterk en geconsolideerd de Bolsjevistische staat al was – en hoezeer kapitalisme de name of the game was.
Een paar voorbelden. Murphy laat zien hoe sterk de arbeidersklasse zich nog voelde, en hoezeer het bewind de hete adem van arbeiders voelde. Hoe wist het bewind echter van de houding van arbeiders? “Zoals duizenden gepubliceerde GPU-rapporten over onvrede van arbeiders in fabrieken in de hele Sovjet-Unie laten zien, waren dissidente stemmen van arbeiders weerklonken in de fabrieken vrij levendig tijdens de hele NEP.” Wel wel! GPU-rapporten maken duidelijk hoe groot de onvrede is, en hoe wijdverbrijd de geluiden die daarop wezen! Je zou toch denken dat een staat die werkelijk op de arbeidersklasse leunt, geen GPU-rpporten nodig heeft om erachter te komen wat er onder arbeiders leeft. Je zou zelfs denken dat zo’n staat er geen GPU op nahoudt om aan informatie te komen over wat er leeft in de fabrieken.
Voor wie het niet weet: de GPU was de veiligheids- en inlichtingendienst, de opvolger – weliwsaar met tijdelijk ingeperkte bevoegdheden – van de gevreesde Tsjeka uit de eerste (contra)revolutionaire jaren. Het pure bestaan, en de machtspositie, van deze GPU is al zeer veelzeggend: het laat de afstand, de tegenstelling, zien tussen bewind en bevolking, tussen Bolsjevistische machtstructuur en de arbeiderklasse waaraan ze haar legitimatie aan ontleend. Nee, een bewijs dat het hier om een klassentegenstelling ging is dit op zichzelf niet. Maar een veelzeggende indicatie in die richting is het wel.
Zo zijn er meer dingetjes. Murphy laat zien dat stakingen in de periode van de NEP maar weinig met repressie beantwoord werden, en vaak tot concessies – hogere lonen – leidden. ik zou dan denken: mooi – maar wat is er zo wezenlijk anders aan deze stakingen dan de loonstrjd die we in zoveel andere landen – doodgewone kapitalistische landen – zien? De meeste stakingen in Nederland eindigen ook niet met arrestaties van stakingsleiders. Het is prima om te laten zien dat Rusland in de jaren twintig nog niet de totalitaire nachtmerrie was die Rusland in de jaren dertig was geworden. Maar het feit dat arbeiders veelvuldig naar het stakingswapen – het wapen van de klassenstrijd – grepen, is – alweer – een indicatie dat we hier met iets van klassentegenstelingen te maken hebben.
Murphy gaat ook in op de poging van Sirani om aan te tonen dat de vakbonden in de perionde van de NEP slechts werktuigen van het bewind waren. Niet waar, zegt Murphy, arbeiders wendden zich wel degelijk tot de vakbonden om hun rechten te verdedigen. Laten we er, voor het moment in ieder geval,van uit gaan dat Murphy, en niet Pirani, hier gelijk heeft. Daarmee weten we dan dat arbeiders, via hun vakbonden, voor hun rechten opkwamen. Prachtig! Maar kennelijk was het dus nodig dat arbeiders – in een staat die op één op andere manier van die arbeider was – hardnekkig en keer op keer voor hun rechten moesten opkomen om niet onder de voet gelopen te worden. Is dat, alweer, ook niet vrij veelzeggend over het klassenkarakter van de maatschapij?
Nog een hele fraaie. Murphy over Pirani’s boek: “de tekst verwijst herhaaldelijk naar de ‘uitbuiting van arbeiders’ door het bewind, zonder te vermelden dat de meeste Sovjet-ondernemingen in werkelijkheid met verlies draaiden gedurende een groot deel van de NEP-periode.” Alweer: wat Murphy feitelijk beweert kan heel goed correct zijn, sterker, ís hoogstwaarschijnlijk correct. Maar een paar punten verdienen dan toch aandacht.
Om te beginnen: kennelijk dééd verlies en winst er dus toe in de Russische economie van die jaren. De economie draaide op commerciële criteria, en dat zegt weer iets over het karakter van de maatschappij als in essentie allang kapitalistisch. Wat we hier zien is: warenproductie, wezenskenmerk van het kapitalisme. Dat de economie in het voldoen aan die commerciële criteria niet bijster succesvol was – zoals die meerderheid van verliesgevende bedrijven laat zien – mag waar zijn. Maar dat zegt op zich weinig over die criteria zelf, en over de vraag of arbeiders werden uitgebuit zegt het evenmin veel. Bedrijven lijden ook in het Westerse kapitalisme wel eens verlies – namelijk als de spullen die door arbeiders worden gemaakt, en die méér waard plegen te zijn dan de arbeidskracht die er in op is gegaan, niet of onvoldoende verkocht kunnen worden.
Arbeiders zijn dan evengoed wel uitgebuit, alleen weet de kapitalist het resultaat van die uitbuiting niet te gelde te maken op de markt. Uitbuiting vindt plaats ín het bedrijf, in de sfeer van de productie. Winst wordt gerealiseerd op de markt, in de sfeer van de distributie. Die twee dingen zijn verbonden, maar ze zijn niet hetzelfde. Zeggen dat de meeste Sovjet-bedrijven verliesgevend waren, is dan ook op zichzelf helemaal geen weerlegging van Pirani’s punt dat arbeiders ook al onder de NEP uitgebuit werden.
Precies het verliesgevende karakter van flinke stukken Russische economie kan gezien worden als symptoom van de permanente crisis van de Russische economie onder de NEP. Het Stalinisme zocht een uitweg uit deze crisis, onder meer door arbeidersrechten nu finaal en totaal te breken, zodat arbeiders niet meer voor hogere lonen en dergelijke konden opkomen. In dit verband is ook een andere uitspraak van Murphy vermeldenswaardig. Hij schrijft, kennelijk over de fabriek waarnaar hijzelf onderzoek deed voor zijn boek: “Zo sterk was de vakbondsorganisatie dat de fabrieksdirecteur klaagde dat in 1925 vakbondsvertegenwoordigers, meer dan het management, de werkelijke macht in de werkplaatsen hadden.”
Dat soort klachten komen me echter bekend voor. Het is alsof je hier een Britse manager in de vroeg jaren zeventig beluistert, of een Italiaanse directeur in de late jaren zestig tijdens de hete herfst van stakingen in dat land. Zo klagen directies van kapitalistische bedrijven nu eenmaal als ‘hun’ arbeiders zich al te stevig laten gelden. Zo gaat dat wel eens in een kapitalistische maatschappij als arbeiders stevig aan hun ketenen weten te rukken. En precies dát deden arbeiders in Rusland, met een revolutie achter zich en nog altijd een stevig daaraan ontleend zelfvertrouwen.
Precies die positie, en dat zelfvertrouwen, werden doelwit van het opkomende Stalinisme. Zoals de komst van Thatcher zich tegen de assertieve, de managersmacht ondermijnende, arbeidersmacht van de jaren zeventig in Groot-Brittannië richtte, zo deed Stalin en zijn stroming dat in Rusland. Dit was een drastische verschuiving – maar binnen een kapitalistische context. Het gebeurde in Rusland allemaal op een basis die in de jaren twintig allang kapitalistich was.
De NEP zag weliswaar een nog wankel kapitalisme, een situatie waarin arbeiders uit hun revolutie nog een stevige positie hadden overgehouden om voor eigen rechten te blijven opkomen. Maar ook een wankel kapitalisme is kapitalisme. Murphy laat, in zijn wellicht wat al te zelfverzekerde weerlegging van Pirani, dat onbedoeld maar overduidelijk zien.