De revolutie in Iran is op gang, ook na de poging van Khamenei en duizenden agenten, gardisten en en militiemensen om demonstranten in- en uit elkaar te slaan en te schieten. Vanavond waren er toch weer acties in Teheran.
“Volgens ooggetuigen waren in veel delen van de stad spreekkoren te horen”, aldus de NRC. “De mensen schreeuwden Allah Akbar en ‘dood aan de dictator’. Ook scandeerden zij de naam van de verslagen presidentskandidaat Mir Hossein Mousavi die zich weigert neer te leggen bij de uitslag.” CNN berichtte dat een examen op een universiteit in zuid-Teheran niet doorging omdat 200 studenten weigerden om mee te doen, kennelijk uit protest. En de website van het NOS-journaal spreekt – op basis van Twitter-berichtgeving, betrouwbaarheid onduidelijk – van een bijeenkomst van 7000 mensen met kaarsen, een bijeenkomst die uiteengejaagd werd door de Basji-militie. De geest van verzet is niet gedoofd, de poging van het bewind om het protest in bloed te smoren is niet geslaagd. Nog niet? De strijd is onbeslist.
De revolutie gaat dus verder – maar voor een doorbraak van het volksverzet is meer nodig dan het voortduren van kleinschaliger protest zoals we dat vandaag zien. De protestbeweging staat tegenover meerdere grote obstakels. Die zijn te overwinnen, maar een makkie wordt het bepaald niet.
Het eerste obstakel is de onderdrukking door het bewind. Die werd gisteren heel erg voelbaar op de straten van Teheran. Arrestaties vinden inmiddels op forse schaal plaats. Het aantal sinds afgelopen maandag opgepakte journalisten staat op 24, vertelt Aljazeera. Agenten gaan ziekenhuizen binnen om gewonden te arresteren, meldt een mensenrechtengroepering. En alleen al gisteren pakte de politie 460 mensen op, volgens de Volkskrant.
Kan de protestgolf doorzetten tegen zulke onderdrukking in? De NRC dacht zes dagen geleden van niet, en denkt dat kennelijk nog steeds. “De Iraanse autoriteiten slagen er waarschijnlijk in de straatrellen die ontstonden na de herverkiezing van Mahmoud Ahmedinejad de kop in te drukken.” Daarvoor heeft het bewind politie en de inmiddels wel zeer gevreesde Basji-militie. “Tegen hun geweld hebben gewone burgers weinig in te brengen.” Dat was 16 juni. Een reeks massabetogingen en een nieuwe dag vol “straatrellen” liggen achter ons, en het kop-in-drukken is niet echt gelukt. Toch volhardt de NRC. “Een regime dat niet terugschrikt voor keihard geweld, kan op die manier een einde maken aan protest, ook al wordt dat breed gedragen”, zo lees ik.
Natuurlijk is dat mógelijk. Maar staat dat bij voorbaat vast? De NRC noemt als voorbeeld van effectieve onderdrukking het verpletteren van een opstand in Hama, Syrië, door bombardementen. Het is een nogal dwaze vergelijking, om enkele redenen. Hama was niet bepaald de hoofdstad Syrië, Teheran wel van Iran. Denkt de NRC werkelijk dat de Syrische president Damascus zou hebben laten bombarderen om een opstand te onderdrukken? En dat hij daarmee zou zijn weggekomen? Of dat Khamenei Teheran laat platgooien met raketten?
Hama was ook maar één stad. Dat maakt het breken van verzet ook makkelijker. De NRC zegt zelf: ” ‘We kunnen het niet in de hand houden als er in het hele land onrust is’, zegt een politiecommandant die anoniem wil blijven.” Ziedaar een hint hoe het volksverzet de repressie kan trotseren: uitbreiding, opstandigheid in andere steden. Er worden al herhaaldelijk demonstraties en confrontaties met de politie gemeld in andere plaatsen zoals Tabriz.
Straatprotest, hoe grootschalig ook, blijft altijd kwetsbaar voor staatsgeweld. Tegenover alleen maar demonstraties en straatgevechten kan het Iraanse regime nog aanzienlijk meer in stelling brengen dan we tot nu toe hebben gezien. Anders wordt het als arbeiders beginnen de druk op te voeren waar ze de economie waar het bewind over heerst kunnen raken. Demonstraties kun je uiteendrijven met traangas en kogels. Maar als arbeiders het vertikken om nog te werken uit protest tegen het regime, heeft dat regime een ernstig probleem. Precies in het deelnemen van arbeiders aan het protest, met hun eigen klassieke actievorm, de staking, ligt een enorme krachtbron van de opstand.
Dat beginnen ook mensen in de oppositie te onderkennen, zo meldt de New York Times. “Met de politie op straat die een bereidheid dmonstreert om te verwonden en zelfs te doden, begnnen politieke analisten en opposotiefiguren zich af te vragen of het tijd was om de strategie te verschuiven van straat[rotest naar een soort van landelijke staking. Het was onduidelijk of de oppositie de steun of organisatie had, vooral in de middenklasse, om zo ’n maatregel uit te voeren, maar een staking zou immuun zijn voor de zware hand van de staat en kon druk uitoefenen door het verlammen van de al strompelende economie.” Staken zou inderdaad het protest enorm versterken, ook al is ook een staking niet helemaal “immuun” voor repressie.
Gaat het die kant op? Er zijn hoopvolle tekenen die erop wijzen dat arbeiders in georganiseerd verband actief worden in het protest. Auto-arbeiders hebben werkonderbrekingen aangekondigd. De vakbond van buschauffeurs die afgelopen jaren actie heeft gevoerd en onderdrukking heeft geïncasseerd, heeft ook een verklaring afgelegd waarinz e tot solidariteit met de democratische protesten oproept.
Ook in de leiding van de opositie wordt aan staken gedacht. Mousavi riep zijn aanhangers op tot een landelijke staking als hij gearresteerd zou worden. Waarom zijn arrestatie wel een aanleiding voor staken zou zijn, en de dood van demonstranten in Teheran niet, vertelde hij niet. Maar dat het stakingsidee naar vorem komt uit zijn mond, is welkom. Van idee naar organisatie ervan is een ander verhaal. Het citaat uit de New York Tims geeft al een hint waar het kan wringen: “het was onduidelijk of de oppositie de steun en de orgabisatie, vooral in de middenklasse, had” voor zoiets. Daar stuiten we op het tweede obstakel waar een democratische omwenteling in Iran op stuit: de aard van de leiding van de protestbeweging.
De opstand begon als verkiezingsstrijd, groeide uit tot protest tegen een onbetrouwbare verkiezingsuitslag, en is imiddels een diepere en bredere beweging voor democratische rechten geworden. Spilfiguur ervan is nog steeds presidentskandidaat Mousavi. Zijn naam wordt nog steeds geroepen op betogingen, zijn portretten meegevoerd. En ja, hij blijft aanhangers oproepen tot aanhoudend protest. Hij kan weinig anders,wil hij tegendruk tegen het bewind handhaven.
Tegelijk zoekt hij naar een compromis. Hij is geen principiële tegenstander van het bestel, hij is er een kritisch onderdeel van. Hij wil de confrontatie niet op de spits drijven. Dat blijkt uit eerdere oproepen om het protest vooral vreedzaam te houden. Het blijkt ook dit weekend weer: “Protesteren tegen leugens en fraude is jullie recht”, liet hij op zijn website weten. Maar hij zei tevens: “Toon terughoudendheid in jullie protest.” Rustig aan dus, zodat de weg naar een compromis met de machthebbers open blijft.
Mousavi is niet de enige gevestigde leider die nu oppositie voert. Achter hem staat de steenrijke zakenman/geestelijke Rafsanjani. Die is achter de schermen steun aan het zoeken in hoge kringen, tegen Khamenei, de opperste leider. Om hem heen zitten soortgelijke figuren, met een soortgelijk idee over waar het heen moet met Iran. De kern is dat zij weliswaar politiek en cultureel meer vrijheid willen, maar vooral ook de economie willen liberaliseren. Het is een economische politiek waar zakenlieden en delen van de middenklasse baat bij hebben, maar de rest van de bevolking niet. Dat Mousavi zoveel steun heeft, komt omdathij het verlangen naar persoonlijke vrijheid heeft weten aan te boren. Uit dat verlangen gaan mensen met duizenden tot honderdduizenden de straat op. Maar van de economische liberalisering – privatisering, einde aan allerlei subsidies waar juist ook arme mensen van profiteren – hebben veel van de protesterenden weinig te verwachten, en veel te vrezen. Afkeer van dit liberale beleid verklaart trouwens ook veel van de steun die president Ahmedinejad nog steeds wel heeft.
Dit neoliberale beleid dat Mousavi en dergelijke voorstaan, wringt ook met de inzet van het stakingswapen waar Mousavi van rept. Staken tegen de regering geeft arbeiders een gevoel van collectieve kracht. Als de regering is vervangen en Mousavi president is, kan hij vanwege zijn neoliberale koers echter wel eens tegenover die arbeiders komen te staan. Als arbeiders succesvol gestaakt hebben tegen een regering, zullen ze dan ok niet des te eerder het stakingswapen gebruiken om bijvoorbeeld privatiseringen te stoppen? Anders geegd: heeft Mousavi, en de mensen om hem heen,op termijn van de inzet van het stakingswapen niet meer te vrezen dan te hopen?
Mousavi, en het slag mensen waar hij deel van uitmaakt – delen van het establishment en de midasse – worden vanwege al dit soort dingen een rem op de beweging. Simon Tysdall schetst hoe de aarzelende houding van Mousavi de protestbeweging enigszins stuurloos maakt, de vaart er enigszins uithaalt. Hij laat zien dat Mousavi geen radicale tegenstander van het bestel is. “We zijn niet tegen het Islamitische systeem en haar wetten, maar tegen leyugebns en afwijkingen; we willen het systeem slechts hervormen”, zo citeert hij Mousavi. En intusen roepen mensen op straat doodleuk “Dood aan Khamenei” en “Dood aan de dictatuur”. Maar zolang de hoofdstroom van de protestbeweging naar Mousavi opkijkt als tegen een soort redder, lopen de protesten grote risico’s. Met aarzeling en terughoudendheid win je het niet van een vastberaden en in het nauw gedreven regime.
Het is dan ook zaak dat de protesterende massa’s zich losmaken van het soort leiding dat Mousavi biedt, en meer en meer voor eigen rekening beginnen te handelen. Handvaten en aanzetten tot zo’n werkelijk revolutionaire beweging voor democratie zien we: op de daken ’s nachts, waar mensen Allah Akhbar roepen. op de straten, waar mensen de oproerpolitie blijven trotseren; en vooral in bedrijven zoals die Khodro-autofabriek vanwaar arbeiders hun gezamenlijke kracht in de democratische strijd inbrengen. Als daar de speerpunten van het verzet komen te liggen, dan wordt het verzet vrijwel onweerstaanbaar – alle terughoudendheid van Mousavi ten spijt.