Posters anarchisten verwijderd wegens “majesteitsschennis”

29 april, 2008

Het is weer zover: het Openbaar Ministerie biedt rebellen, of ze zich nu anarchist, trotskist of weet ik wat noemen, een gratis prachtkans om zich te profileren en om Orde en Gezag een nieuwe, welverdiende afgang te bezorgen. Het OM heeft opdracht gegeven om posters van de Anarchistische Aktie Groep (AGA) te laten verwijderen. Welnu, kameraden, waar wachten we op? Grijpen, die kans! Verspreiden die posters – en maar eens kijken hoe snel het deze keer duurt voordat het OM deze keer bakzeil haalt…

Het gaat om posters waarin de AGA oproept voor een benefietfeest met muziek en veganistisch eten aan de vooravond van Koninginnedag. “Dood aan de koningin” staat er, en we zien een schets van de majesteit met strop om haar nek. Het is allemaal overduidelijk een grap, en niemand is verplicht de grap leuk te vinden. Maar het OM spreekt van “majesteitsschennis”.

De redenering is weer eens heerlijk krom. Dit schrijft de NRC: “Volgens een woordvoerder beschouwt het OM de poster als een beledigende uiting over koningin Beatrix als persoon. “Dat is majesteitsschennis.” “ Welnu, als het gaat om een belediging van de persoon Bea, dan is het géén majesteitsschennis, maar gewoon belediging. De term majesteitsschennis duidt immers op de publieke rol van Bea als majesteit, en dus niet op haar persoon. Zitten er bij het OM dan geen eens geschoolde juristen meer die zoiets snappen? Of  zit de NRC-redactie te maffen tijdens het schrijven en bekijken van dit artikeltje? Overigens is Bea “als persoon” op de poster amper te herkennen.

Natuurlijk gaat het  de mensen van het OM niet om deze juridische zaken. Al te scherpe teksten tegen orde en gezag – waar de koningin het symbool van is – díe zijn doelwit van het verwijderen van de posters. Het lijkt op eerdere pogingen om kritische opstandige posters van de muren te  krijgen. Eind 2005 hadden we de prachtige prenten van Rita’s Reisbureau. Daarmee stelden actievoerders de rol van Rita Verdonk in de Schipholbrand – waar 11 mensen zonder verblijfsvergunning omkwamen in een cellenbrand – aan de kaak. De poging van justitie om deze poster te onderdrukken liep vast: mensen gingen de poster met groot enthousiasme juist extra ophangen, en de staat kreeg uiteindelijk nog grotendeels geen gelijk van een Haagse rechtbank ook.

Eerder dit jaar hadden we een nog snellere afgang. Toen verspreidden de Internationale Socialisten posters met “Wilders Extremist”. Twee keer hielden politieagenten verkopers van deze posters aan, eerst op de Dappermarkt, daarna op de Dam. De tweede keer zaten daar niet alleen IS-ers bij, maar ook een GroenLinks-kamerlid. Binnen twee dagen maakte burgemeester Cohen bekend dat hij de aanhoudingen onzin vond, en al heel snel daarna krabbelde het OM terug. Het was onduidelijk wat sneller ging: de afgang van het gezag of de groei van de verkoop van de poster de weken erop.

Deze succesformule voor rebellen kan nu ook weer gehanteerd worden. Hoe meer van die AGA-posters – misschien in aangepaste versie, want het benefiet waar de poster over gaat vindt vandaag plaats en heeft geen poster-aankondiging meer nodig – er her en der opduiken, hoe lastiger de gezagsfanaten het krijgen, en hoe groter de kans dat ook deze aanval van Justitie op de kritische meningsvrijheid krijgt wat ze verdient: een eervolle plek op de mestvaalt. Of je nou anarchist bent of niet – verspreiden die hap!


Afscheid van het Leninisme? Ofwel:niet schrikken, kameraden;-)

27 april, 2008

Onlangs beëindigde ik mijn lidmaatschap van de Internationale Socialisten (IS), een organisatie waarin ik bijna 20 jaar lang als lid actief ben geweest. De organisatie staat in de Leninistische traditie. Dat werpt de vraag op, voor mezelf maar wellicht ook voor mensen die mij als revolutionair socialist in de IS hebben leren kennen, of mijn afscheid ook betekent dat ik mij losmaak, of al losgemaakt heb, van die Leninistische traditie. En dát werpt weer de vraag op wat dat Leninisme nu eigenlijk voor mij inhoudt. Over deze vragen, en wat die vragen naar boven brengen, ga ik op dit weblog de komende tijd af en toe wat losse aantekeningen neerzetten. Misschien maak ik er, als ik verder ben, wel iets meer van. Ik zal wel zien.

Een eerste opmerking: ik ben geen Marxist en Leninist geworden in de IS. Ik wás op dat moment al Marxist en Leninist [opm.: dat laatste zinnetje heb ik, voor de duidelijkheid, op 30 mei 2008 aan de tekst toegevoegd]. Ik was, lezenderwijs, pratenderwijs, denkenderwijs in de jaren 1986-1987 tot de conclusie gekomen dat de anarchistische ideeeën waarmee ik me in die tijd verwant voelden, geen adequaat antwoord boden op de vraag hoe we van de gevestigde orde afkwamen, en waardoor we die orde dienden te vervangen. Dat werd me duidelijk bij het voorbereiden van mijn doctoraalscriptie over de Amerikaanse anarchist Paul Goodman, een figuur waarvan trouwens heel veel van valt te leren op allerlei tereinen, van kunskritiek tot levenskunst. Maar dat is stof voor een ander verhaal.

Paul Goodman zag  anarchistische trekjes op allerlei plekken. Arbeiderszelfbestuur had een anarchistische inslag, directe actie tegen atoombommen, sit-ins om de racistische aparte faciliteiten in cafetaria’saf te dwingen ook. Maar zelfstandige ambachtslieden konden er ook mee door, en het vrijemarktbeginsel zoals een politiek econoom als Adam Smith mocht er uit anarchistisch oogpunt ook best wezen, volgens Goodman. Het soort maatschappij dat hij graag zag ontstaan was feitelijk een lappendeken van communes en collectieven, kleinschalige bedrijven, in particulier bezit en/ of onder arbeidersbestuur, door de betrokkenen zelf bestuurde onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en een staat die zich beperkte tot die dingen die werkelijk beter centraal gedaan konden worden, het regelen van een spoorwegnet bijvoorbeeld(1).

Twee vragen drongen zich op, en het lezen de marxist Ernest Mandel hielp mij zeer bij het opsporen ervan. De eerste was: als de maatschappij een netwerk was van allerlei kleinschalige eenheden, zoals boven beschreven – wat was dan het mechanisme dat de boel bij elkaar hield? Kwam de vrije uitwisseling tussen losse productie-eenheden niet aal heel gauw neer op de markt als sturend mechanisme? En gold dat niet de kritiek die vanuit marxistische richting daarop werd uitgeoefend niet ook voor Goodman’s visie? Zou je niet via de achterdeur de succesvol opererende ondernemingen boven zien komen drijven – met de bijbehorende ongelijkheid? Ik zeg het nu in woorden die ik vermoedelijk destijds niet gebruikte (ik maakte in 1986 nog geen weblog, ik kan het niet nagaan)… Maar daar kwam mijn twijfel toch wel op neer.

De tweede vraag – ook daarop dienden zich vanuit de marxistische traditie steeds helderder antwoorden voor mij aan – was: hoe komen we van hier naar daar? Zou de veelheid van locale initiatieven – om zelf een collectiefje te beginnen, om actie te voeren tegen onrecht, oorlog, machtsmisbruik – zomaar spontaan samengaan en de weg vrij maken voor zo’n vrije libertaire maatschappij zoals Goodman voor ogen stond? Of was er iets meer nodig – slagvaardigheid, coördinatie, het op de spits drijven van alle revoltes tot iets groters – een revolutie? Alweer bracht het lezen van marxisten – vooral Mandel, en vooral zijn op interveiws gebaseerde prachtboek “Revolutionary Marxism Today” – flink wat verheldering. Een deel ervan vond ik on-line: “Revolutionary Strategy in Europe – a Political Interview”.

Een derde belangrijke invoeld was het werk dat in vanaf voorjaar 1986 – toen ik net met die Goodman-scriptie bezig was – deed in het Anti Militaristies Onderzoeks Kollektief, AMOK. Daar werkten mensen die vanuit marxistische analyse – denken en zoek in termen van klassen en klassentegenstelling – de machtsverhoudingen analyseerden, vooral dan de militaire en anderszins gewapende dimensies ervan. Ik hielp daar bij het archief van krantenknipsels, maar in samenhang ermee voerde ik ook steeds discussies over de samenhangen achter wát ik nu eigenlijk aan het opbergen was. Twee mensen met wie ik die tijd zeer veel discussieerden,  zelf veteranen in de linkse beweging, leerden me feitelijk de kneepjes van het marxistische vak. Hen beschouw ik nog steeds als mijn mentoren. Nee, ik noem geen namen, de AIVD leest met ons mee, en er is ook nog zoiets als privacy, nietwaar? Maar mij dank is groot en vuurrood.

Deze mensen brachten me ook op het spoor van wat later de IS zou worden. Ze raadden met een maandblad aan, de Socialist Worker Review, blad van de Socialist Workers Party. Vanaf begin 1987 kocht ik dat  veelvuldig, bij de Rooie Rat. Zo kwam ik in aanraking met de IS-politiek, een samenstel van opvattingen waarin arbeidersstrijd wereldwijd gezien werd als we zijze waarop we van het kapitalisme af konden komen. En ‘wereldwijd’ betekende: west én oost: ook de Stalinistische staten waren volgens deze traditie een vorm van kapitalisme, een inzicht waar ik niet meteen voor gewonnen was, maar wat me tegelijk erg geruststelde: van enige softheid of vergoelijking van de Stalinistische wandaden was hier geen sprake. Antistalinist was ik, deels door anarchistische impusen en invloeden, maar ook nog eens aangewakkerd door een bezoek aan een drietal Oostblokstaten in 1985, toch al. Op een vakantie in herfst 1987 in Groot-Brittannië bezocht ik daar diverse linkse boekhandels, en ik kwam met een flinke handvol IS-lectuur terug. Dat hielp ook. In de late winter en het vroege voorjaar van 1988 kwam ik dan de mensen tegen die de Groep Internationale Socialisten vormden, de voorloper van de IS. Na een maand vergaderbezoek, discussies en een keertje met ze mee naar  een demonstratie, sloot ik me aan. Ik was thuisgekomen na een lange politieke reis, zo voelde het. Van die reis heb ik geen spijt, van het langdurig verblijf in dat politieke thuis in essentie trouwens evenmin. Maar ik loop op zaken vooruit.

Voordat ik me daadwerkelijk aansloot bij de IS stond voor mij het volgende vast al: we hebben een revolutie nodig om van het systeem af te komen; dat moet een wereldwijde revolutie zijn, gedragen door de arbeidersklasse; die revolutie wint niet puur spontaan, daar is een soort van sturing, coördinatie, leiding voor nodig – iets partij-achtigs, al wist ik niet precies wat en hoe. En die revolutie richt zich tegen alle vormen van onderdrukking, en óók tegen het als socialisme vermomde kapitalisme aan de andere kant van et Ijzeren Gordijn. Ik herkende mezelf, al vóór ik IS-er werd, als een soort van leninist, een soort Trotskist. De mensen van de GIS gingen met groot enthousiasme de discussie met mij aan. De mensen van de SAP (toen nog de Socialistiese Arbeiderspartij, de andere Trotskistische groepering in Nederland die zichtbaar was voor mij) uit die tijd hadden niet zo’n gretige houding om een nieuw zoekend iemand voor hun organisatie te winnen. Ook daarom ging de buit naar de (G)IS.

Waar dit verhaal op neerkomt: ik kwam als Marxist en Leninist de organisatie binnen. En – om vast een geheimpje prijs te geven – ik ben als Marxist en Leninist er weer uit gestapt, en ben dat nog steeds. Degenen die in mij een diep in het Leninisme teleurgestelde ex-Trotskist menen te ontwaren moet ik teleurstellen, degenen die de oude anarchist in mij tegen hopen te komen, omgevormd tot stenengooier als onderdeel van één of ander Black Block, eveneens – en dat is níét omdat ik daar niet kwaad genoeg voor ben trouwens. Maar degenen die denken dat daarmee de Leninistische traditie zoals gehanteerd door de IS wat mij betreft ook buiten schot blijft, vergissen zich ook. Er is wel degelijk een probleem met dat Leninisme – het is mij namelijk op een bepaalde manier zowel te Leninistisch als niet Leninistisch genoeg. Is dat geen mooie cliffhanger?

(1) Ik zou het graag met een uitvoerig citaat hebben laten zien wat Goodman precies zegt, maar de link die ik vond werkt niet en het boek waar ik het citaat in kan vinden heb ik niet bij de hand. Misschien voeg ik het alsnog ergens toe.


Hier en daar een staking

23 april, 2008

Vandaag is een dag van stakingen en geruchten van stakingen. Vandaag is daarmee weer eens zo’n dag die ons helpt herinneren wat ook alweer de centrale breuklijn in de maatschappij is. Niet regering versus onderdaan, niet een ongedefinieerde elite tegen een even schimmige massa. En ook niet links tegen rechts. Al die tegenstellingen zijn slechts afgeleiden van de echte breuklijn, die latent altijd aanwezig is, en af en toe zichtbaar een voelbaar wordt: de breuklijn tussen ondernemers en werkers, tussen kapitaal en arbeid. Stakingen laten dat zien: daarin immers laten arbeiders voelen dat zij de kapitaalsmacht uitdagen, er op zijn minst grenzen aan stellen, voor hun rechten op komen.

Zo brachten postbodes vandaag in Den Haag geen post rond, behalve rouwkaarten en medische poststukken. Het gaat om een CAO-loonconflict: vakbonden weisen 3,5 procent, het bedrijf biedt het eerste jaar 1,5 en het jaar daarop nog eens 1,5 procent. Op de achtergrond speelt ook om een dreiogende reorganisatie, die een “versobering van de arbeidsvoorwaarden” gaat inhouden, die volgens TNT Post noodig is om te kunnen concurreren. Bij zulke versoberingen kunnen we denken aan lager loon, onzekerder rechtspositie enbanen die gevaar lopen.

Vandaag zijn 300 personeelsleden van Atos Origins in staking gegaan voor een betere CAO. Dit is de eerste staking van een volle dag in een automatiseringsbedrijf, en daarmee een soort mijlpaal in arbeidersstrijd. Ook hier draait het om loon: de bazen bieden 2 procent, de bonden komen op voor 3,5 porocent. eerder waren er al lunchbijeenkomsten en werkonderbrekingen bij diverse veesigingen van het bedrijf dat in totaal  9000 personeelsleden in Nederland telt.

Vandaag werd bekend dat er acties komen van grondpersoneel va het bedrijf Menzies bij Schiphol. Alweer een loonstrijd: bazen bieden 1,5 procent, de vakbond FNV Bondgenoten eist 3,5 procent. Wanneer de stakingen bij het 450 personeelsleden tellende bedrijf gehouden worden, staat nog niet vast.


Obama krijgt onterechte steun van links

22 april, 2008

Bijna alles wat progressief is in de VS – en trouwens ook ver daarbuiten – vestigt momenteel hoop op Barack Obama, presidentskandidaat voor de Democratische Partij. Te begrijpen is dat wel. Terecht is het echter niet. Wederom dreigen grote delen van links in een hele oude valkuil te stappen.

Onder de recente steunbetuigers voor Obama vinden we enkele opvallende namen. Joan Baez, zangeres en sinds jaar en dag activiste voor vrede en sociale rechtvaardigheid bijvoorbeeld. Bruce Springsteen, rockzanger en iemand die zich tegen het beleid van Bush heeft uitgesproken. En nu ook filmmaker Michael Moore, die met zijn documentaires de ‘Oorlog tegen Terrorisme’, maar ook het neoliberale beleid van winst-boven-alles, effectief en voor een miljoenenpubliek op de hak heeft genomen.

Met name Moore zou beter moete weten. In 2000 zette hij zich in voor de campagne van Ralph Nader, die destijds als kandidaat van de Groene Partij een progressief alternatief tegenover de twee zakenliedenpartijen, de Democratische en de Republikeinse, naar voren bracht en nog aanzienlijke aantallen stemmen won ook. Deze keer valt hij, net als teveel anderen ter linkerzijde, voor de aloude logica van het ietsje mindere kwaad.

Dat Moore het voor Obama opneemt tegen die andere Democratische kandidaat Hillary Clinton, dát is op zichzelf prima. Clinton speelt in op de angst voor witte kiezers voor een zwarte kandidaat, oftewel: Clinton gebruikt racisme tegen haar rivaal. Opkomen voor Obama op dát punt is terecht en nodig. Maar dat is geen reden om dat ook zijn kandidatuur te ondersteunen als een soort van progressief alternatief.

Dat Obama vergeleken bij de voilstrekt cynische machtspolitica Clinton een verademing is, zal ik niet bestrijden. Dat hij met zijn toonzetting, zijn eindeloos herhaalde oproep tot ‘verandering’ een breed levend gevoel verwoordt, een hang naar, inderdaad, verandering na acht jaar Bush – het is allemaal wel waar. Maar hoop aanboren met retoriek is één ding. Die hoop ook maar enigszins in vervulling doen gaan is iets heel anders. Wie denkt dat Obama als president werkelijk een breuk met het huidige beleid gaat doorzetten, wacht een immense teleurstelling.

De reden daarvoor ligt niet eens in de man zelf, al heeft ook hij een reeks standpunten die hem helemaal geen serieus progressief politicus maken. “Obama is niet links en niet progressief”, een artikel in het blad Grenzeloos brengt dat aardig in kaart. Maar het diepere probleem ligt in de partij waarvoor hij kandidaat wil zijn. De Democratische Partij is niet de Amerikaanse SP, niet de Amerikaanse PvdA, niet eens het Amerikaanse D66. Als we de Republikeinen als een soort van Trots op Amerika kunnen kenschetsen, dan zijn de Democraten een soort CDA/VVD-combi. Dat de Democraten nu een wat minder rechts figuur tolereren als kandidaat, geeft aan dat de bazen in die partij slim zijn. Ze hopen van de weerin tegen Bush te profiteren om hun eigen partij weer in het Witte Huis te krijgen. Maar die eigen partij is net zo goed verweven met de toppen van het grote bedrijfsleven als de Republikeinse.

En ook op oorlogsgebied is de Democratische partij niet wezenlijk beter dan de Republikeinse. De Vietnamoorlog: geëscaleerd onder de Democraten Kennedy en Johnson – afgebouwd onder de Republikeinen Nixon en Ford. De Korea-oorlog: begonnen onder de Democraat Truman, gestopt onder de Republikein Eisenhower. En dan de laatste Democraat in het Witte Huis, Bill Clinton. Die sloopte de Bijstandswet, zette een keihard neoliberaal handelsbeleid door, en voerde oorlog na oorlog: Somalië, Bosnië, Kosovo, moordsancties tegen Irak afgewisseld met tweemaal per week wat bommen her en der op dat land. Het om zeep helpen van honderdduizenden Irakezen is niet louter een Republikeins tijdverdrijf.

Nu mag Obama een wat andere toon aanslaan dan zowel Bush als Hillary Clinton. Die ruimte krijgt hij om stemmen ter linkerzijde te binden aan de Democratische Partij, en dus aan het establishment als zodanig. Eenmaal in het Witte Huis zal weer blijken wie aan de touwtjes trekken: degenen die de campagnes en de partij financieren om hun belangen te behartigen. Of Obama het nu leuk vindt of niet, hij is dan boegbeeld en spreekbuis van de ondernemersklasse van de VS en zal hun belangen behartigen, zoals iedere Democraat dat voor hem ook deed.


Uruzgan: Nederland blijft verliezen, Afghanen verliezen méér

18 april, 2008

Twee Nederlandse militairen kwamen  vandaag om in Uruzgan, Afghanistan. Een explosie van een bermbom kostte hen het leven. Eén van hen was de zoon van de kersverse commandant Peter van Uhm. Twee andere Nederlandse militairen raakten gewond.

Het is het zoveelste teken dat de Nederlandse missie neerkomt op oorlog – en dat Nederland na jaren van deelname aan die oorlog niet bepaald aan het winnen is. Eerdere signalen daarvan stapelen zich op. “Taliban veel sterker dan gedacht”, schreef de Volkskrant in een verslag over een Nederlandse patrouille waarbij twee Nederlandse soldaten door eigen vuur opkwamen -evenals trouwens twee Afghaanse regeringssoldaten. Met een beetje zoeken kom je het ene na het andere bericht tegen over de kracht, de ongrijpbaarheid van het “veelkoppig monster” Taliban – of van welk gewapend initiatief ook dat in de oorlogschaos tot Taliban wordt uitgeroepen.

Hoe intensief de oorlog woedt, erkende ook vertrekkend commandant Dick Berlijn in een interview met de NRC. “‘We wisten niet dat we zó vaak moesten knokken'”  luidt zijn uitpraak die door de krant als kop is gebruikt. Hoe vaak dan wel? Niet minder dan 648 keer waren er ‘vuurontacten’, zoals dat zo netjes heet. NIet minder dan 648 keer schoten Nederlandse militairen, of gooiden ze met explosieven op plaatsen waar ze Taliban-strijders waarnamen, of vermoedden.

Hoeveel slachtoffers dat aan de kant van tegen de Nederlandse NAVO-soldaten vechtende strijders kostte, vertelt Berlijn niet. De NRC doet wel een gooi: “Afgaande op het aantal vuurgevechten moeten dat er vele honderden zijn.” Berlijn zegt wel: “Als je een bom gooit in een rij bomen van waaruit gevuurd wordt, weet je echt niet of daar één, twee of tien Talibaanstrijders zitten.” Op die manier krijg je inderdaad honderden slachtoffers, en bepaald niet alleen onder de Taliban zelf.  Balkenende is  uiteraard “diep geraakt” over de dood van de twee militairen. Ik wacht nog steds op vergelijkbare uitingen van geschoktheid vanwege de dood van honderden Afghanen, mede door Nederlandse kogels en bommen, week na week na week.

Winnen zal de NAVO en Nederland deze, op zichzelf toch al onrechtvaardige, oorlog op deze manier niet. De dood van de twee gesneuvelde Nederlandse militairen vandaag onderstreept dat nog eens op tragische wijze. Terugtrekking van alle NAVO-troepen, onvoorwaardelijk en onmiddellijk, is het enige rechtvaardige en menselijke antwoord op het steeds heviger oorlogsgeweld in dat al zo kapotgeschoten land. Zo’n terugtrekking redt nog Nederlandse mensenlevens ook.


Teveel politici?

16 april, 2008

Soms denk ik wel eens: met zo ’n links dat Nederland heeft, hebben we nauwelijks nog rechts nodig. Overigens is dat gevoel ook op andere landen van toepassing. Zonder bijvoorbeeld de vrijwel totale ruggegraatloosheid van het overgrote deel van links had Berlusconi nooit – voor de derde keer, godbetere het – de verkiezingen in Italië gewonnen. Maar daar wilde ik het nog niet eens over hebben. Vandaag is de Partij van de Arbeid, of wat daar nog van over is, mijn doelwit, althans één van hun parlementsleden.

Het gaat om Tweede Kamerlid Pierre Heijnen. Die heeft een opiniestuk op de Volkskrant-site gezet, onder de titel: “Er zijn teveel politici”. Daarin knoopt hij aan bij het streven van de regering om het aantal ambtenaren met 12.000 te verminderen. Hij zegt: minder ambtenaren, een kleinere overheid, waarom dan ook niet minder politici? Concreet: Heijnen stelt voor om het aantal ministers en wethouders te verminderen, gemeentelijke herindeling makkelijker te maken (zodat er minder gemeenteraardsleden en wethouders voor nodig zijn), het fuseren van provincies makkelijker te maken (minder provincies, dus minder Statenleden, zal het idee zijn). Maar het meest stuitend vind ik zijn idee om het aantal gekozen volksvertegenwoordigers – parlementsleden, Statenleden, gemeenteraadsleden en en waterschapsleden – tien procent lager te maken. Een Tweede Kamer met 135 leden, een Eerste Kamer met 90 leden, dat werk.

Het hele stuk ademt de geest van de Nieuwe Politiek, dat funeste levenswerk van wijlen de heer professor doktor generalissimo Fortuyn, zo vol verve voortgezet door de fameuze filmmaker Geert Wilders en de Moeder des Moederlands Rita Verdonk (de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, had destijds tenminste nog het fatsoen om te Zwijgen).

Het hele ‘weg met de politici’-sentiment komt bij Heijnen in een subtiele vorm terug. Net als de gangbare versie van ‘weg met de overheid’ zit hier een naar luchtje aan. Juist revoluitionairen met een volkomen terechte afwijzing van de gevestigde orde moeten hier nauwkeurig en kritisch mee omgaan. Ja, de huidige staat moet weg, en ik droom van een wereld die helemaal géén politici en staatsbestuurders meer heeft – omdat wij dan allemaal samen de maatschappij besturen en er voor beroepspolicici geen plek meer is.

Maar op weg naar die toekomst zijn de oprioepen voor een kleinere overheid en minder politici een oproep voor stappen terug en niet vooruit. Het doel is namelijk een efficiëntere gestroomlijnde overheid. De 12,000 ambtenaren minder betekene niet dat de staat zwakker wordt. Het betekent eerder dat de staat zich meer beperkt tot haar kerntaken: haar gewapende macht, politie, leger, justitie, gevangeniswezen. De versiering – de dingen waar gewone mensen soms nog eens iets aan hebben – díé gaat eraf. Minder ambtenaren betekent langer wachten op afhandeling van aanvragen en formulieren, langer in de rij staan bij loketten, slechter onderzoek naar gevolgen van beleid op bijvoorbeeld het milieu. Een stérkere hardere staat, met mínder sociale franje, tehen lagere kosten zodat de rijken minder belasting hoeven te betalen – dat is de dynamiek achter het geroep om minder overheid en minder politici. Tegemoetkomen aan die oproepen maakt de staat, onze vijand, niet zwakker maar eerder sterker, hoe tegenstrijdig dat ook mag klinken.

Natuurlijk zullen voorstanders van afslanking zeggen dat efficiency-maatregelen juist verbetering aanbrengen, waardoor afslanking verantwoord is. Maar als dat zo is, waarom kan dat dan niet met het huidige aantal ambtenaren? Efficient werken met 12.000 mensen erbij, dan krijg je toch meer gedaan?

Maar ernstiger nog is het verminderen van het aantal gekozen politici. Juist die hebben nog énige druk van kiezers, juist díé staan nog enigszins onder democratische copntrole. Minder kamerleden betekent dat hetzelfde werk tegenover ministers en hun ambtenarij door minder mensen moet worden verricht. dat verzwakt de positie van de volksvertegenwoordiging tegenover de regering. Minder ministers en ambtenaren aan regeringskant compenseert dat dan – maar dat betekent onvermijdelijk minder goed voorbereide antwoorden van ministers op kamervragen, en meer excuses van regeringszijde in de zin van “we hebben de menskracht niet”. Het beetje democratie in ‘parlementaire democratie’ komt verder op de tocht te staan.

Een tweede argument is de drempelverhoging tegenover kritische geluiden die ervan uit gaat. Hoe minder parlementsleden, hoe meer stemmen er nodig zijn om een zetel te winnen. Dat blokkeert de toegang voor kleine, vaak kritische en dissidente, partijen. Maar het maakt ook de fracties van de grotere partijen kleiner, waardoor ze minder kracht kunnen vormen tegenover een toch al oppermachtige uitvoerende macht.

Zelfs al is het ‘maar’ een afname van 10 procent van Kamerleden etcetera, dan nog is het een stap in de verkeerde, antidemocratische, richting. Het gaat niet zover als Verdonk, die het aantal Tweede-kamerleden maar liefst wil halveren. Maar het ademt dezelfde kwaadaardige geest.


Een mooi dagje Marxisme Festival

13 april, 2008

Zaterdag 12 april was ik op het Marxisme Festival 2008, de  nieuwste editie van het discussie- en lezingengebeuren dat de Internationale Socialisten (IS) jaarlijks organiseren. Het was voor het eerst in het bestaan van dit gebeuren dat daar als niet-lid bij was. Dat maakte het voor mij tot een wat merkwaardige, soms lichtelijk onwezenlijke ervaring. Maar ik ben blij dat ik ben gegaan, het was de moeite waard en nog gezellig ook.

Zometeen iets over de bijeenkomsten zelf. Maar eerst ga ik even mopperen. Wie bedenkt toch van die rare titels voor zo’n evenement? ‘Marx Reloaded’- moet arme Karl zoveel jaren na zijn dood opnieuw opgeladen worden of zo? Lijkt me eerder dat socialisten bij Karl Marx in de leer, aan de oplader, moeten. En waarom een reeks  discussie- en forumbijeenkomsten een ‘Festival’ moeten heten is mij al enige jaren nogal onduidelijk. Ik ben best voor een festival, maar dan denk ik toch aan iets anders. Ik zal wel een geheel verkeerde kijk op de tijdgeest hebben , en op wat ‘aansluit’ bij de belevigswereld van de moderne mens. Ik hou gewoon niet van dit modieuze verpakking, en ik geloof niet dat het bijdraagt aan een hoger bezoekersaantal of aan een beter niveau van discussie. En aan een reëel verwachtngspatroon draagt zoiets al helemaal niet bij.

Genoeg hierover – voor even. De bijeenkomsten die ik bijwoonde waren wisselend van kwaliteit, maar allemaal de moeite waard. Ik kwam binnen toen Pepijn Brandon zijn inleiding over ‘oproer, rebellie en opstand in de Nederlandse geschiedenis’ net was begonnen. Daarin maakte hij gehakt van het wijdverbreide idee dat er in Nederland door de eeuwen heen  maar weinig van revolte en protest sprake was. Hij ging uitgebreid in op de vroegmoderne geschiedenis – vanaf de Nederlandse Opstand (de 80-jarige oorlog van de schoolboekjes) tot aan de Patriottentijd en de Bataafse Revolutie aan het eind van de achttiende eeuw. Daardoor had hij minder tijd over voor de moderne tijd, waarin arbeiders als klasse nadrukkelijk op het toneel verschijnen. Maar juist  over die vroegmoderne tijd horen we relatioef weinig, dus het acent daarop was niet onterecht.

De volgende bijeenkomst die ik bezocht was een filmvoorstelling. Documentairemakers Suzanne Hoogendoorn en Mark Kulsdom lieten hun mooie creatie ‘We Will Block You’ zien. Daarin volgden zij twee groepen actievoerders tgen de G8-top in Heiligendamm, in juni 2007: één  groep van de Universitaire Activisten (een actienetwerk van studenten in Amsterdam), en één van de Internationale Socialisten. Ik was bij die  tweede, en vond het erg mooi om het in volle glorie terug te zien. Hoe we als onderdeel van duizenden actievoerders een politiemacht van 16.000 agenten voor schut zetten en de G8 met blokkades vrolijk ontregelden. Ik heb daar zelf uitvoerig verslag over gedaan.

De documentaire is trouwens genomineerd voor de publieksprijs van Holland Doc. Mensen kunnen er op stemmen, zodat de kans dat ‘We Will Block You’de prijs ook wínt. Dat gun ik niet alleen de makers van harte, het is ook goed voor de reikwijdte van rebelse geluiden zoals we die met onze blokkades hebben laten klinken en die we – actievoerders van allerlei slag – nog vaak genoeg zullen laten klinken. Dóén dus, zou ik zeggen.

De meeting daarna was een vrolijke chaos. Het betrof een forum over media en de (vooral Irak-)oorlog, maar het ging al snel over veel meer dan oorlogsberichtgeving. Martijn de Rooi, van het initiatioef Openheid over Irak, maar eerder ook verslaggever voor het RTL-nieuws, sprak, evenals NRC-correspondent Frenk van der Linden. Vervolgens ging de discussie over alles tegelijk en niets in het bijzonder: wíllen mensen wel kritisch nieuws, en zo nee moeten journalisten daar dan genoegen mee nemen, en zo niet, wat dan? Wat is de rol van journalisten? Wat is de rol van van redacties en directies in de media? Het hobbelde opgewekt alle kanten op, werd nu en dan redelijk verhit. Maar erg veel focus viel er niet te bespeuren, en dat was jammer. Belangstelling voor het onderwerp was er voldoende, de zaal zat lekker vol.

Daarna heb ik geluisterd naar Jelle Klaas, die in een krachtig betoog een korte geschiedenis en analyse van het fascisme gaf. De opkomst van Mussolinie en Hitler, het gevaar van uiterst-rechts momenteel. De discussie richttte zich, mede door mijn toedoen, op de vraag of Geert Wilders als fascist getypeerd diende te worden. Ik vind van wel, zoals ik al herhaaldelijk blogmatig heb betoogd. De man bouwt  via islamofobie een massa-aanhang op, zoals Hitler via antisemitisme destijds ook deed. En Wilders heeft geen interesse in coalities en deelname ana het gebruikelijke parlementaire spel, hij stelt zich op als uiterst-rechtse rebel daartegen – met de arbeidersklasse als uiteindelijk doelwit. Een activistische massabeweging is zo ongeveer het enige wat nog ontbreekt, maar al zijn gestook en geprovoceer heeft als functie alvast een massa-aanhang op te bouwen. Daar komt mijn argumentatie – waar ik in de meeting maar onderdelen van kon weergeven – op neer.  Jelle Klaas vindt Wilders (nog) geen fascist, al erkent hij dat er bij hem een dynamiek gaande is in die richting. Maar een fascist is hij niet, omdat een wezenlijk ingrediënt voor een fascistische beweging in het kielzog van Wilders vooralsnog ontbreken: knokploegen die de arbeidersbeweging kunnen terroriseren. Het was een scherp, maar naar mijn idee nuttig en op kerngezonde wijze gevoerd debat. Dat heb ik helaas ook wel eens anders meegemaakt…

De laatste bijeenkomst was niet de meeste relevante van de dag, maar wel heel erg leuk. Dirk van Miert legde, aan de hand van muziekfragmenten en een glashelder betog uit, hoe de overgang van ee feodale naar een kapitalistische maatschappij een stempel drukte op de muziekontwikkeling. Bariookmuziek – met als voorbeeld: Bach, gedijde in een traditionele, feodale, context. De klassieke muziekstijl – met als voorbeeld: Mozart, kwam op in een burgerlijke, kapitalistische context. Waar Bach werkte voor een feodaal herrser, werkte Mozart in zijn laatste jaren feitelijk als ‘freelancer’ (Dirk van Miert’s typering), die werkte voor een markt. Zoals het hier ingetikt wordt, klinkt het wellicht als een schematisch cliché van dogmatische marxisten. Dirk haalde de dogmatiek eruit en gaf een prachtvoorbeeld van levende marxistische analyse van kunstvormen. Juist dít soort bijeenkomsten maakt zoiets als een Marxisme Festival toch een heel klein beetje tot een feestje…

Een paar algemene opmerkingen nog. Ik zag veel mensen die ik niet kende, naast veel mensen met wie ik jaren in dezelfde IS had gezeten. Kennelijk is het de IS gelukt om veel mensen van buiten de eigen organisatie naar het evenement te trekken, en dat is positief. Wel vond ik dat teveel van de discussie nogalrichtingloos verliep, en hoorde ik juist IS-ers zich te weinig in de debatten mengen. Een organisatie die de ambitie heeft politiek richting aan te geven, mag zich echter best iets meer laten gelden in zulke debatten die ze nota bene zelf heeft georganiseerd. Bescheidenheid siert de mens, maar je kunt ook overdrijven. 

Ik zag graag een scherper inhoudelijk profiel vanuit de organiserende groepering. Daarvoor in ruil mag er best iets af van het buitenkant-profilering, waar de ergerlijke festival-betiteling van het evenement waar ik het al over had een voorbeeld van is. Wat overeind blijf is echter een goed gevoel over mijn bezoek aan een goed en nuttig gebeuren. Morgen gaat het nog een dag door, maar die dag daar laat ik over aan anderen.


Bijna Eén Mei – en wat doen wij?

10 april, 2008

Over precies vier weken is het weer 1 mei, traditioneel de Dag van de Arbeid, een dag waarin mensen in de arbeidersbeweging, vakbondsmensen, socialisten, communisten, anarchisten wereldwijd zichtbaar opkomen voor internationale solidariteit.

De traditie is oud, maar in Nederland helaas een stuk minder springlevend dan noodzakelijk. Oud: al in 1856 besloten arbeiders om het werk stil te leggen en bijeenkomsten te houden om hun eis tot invoering van een achturige werkdag kracht bij te zetten. Rosa Luxemburg vertelt dat in “What Are The Origins of May Day?” (1). 

Maar het jaarlijkse Eén-Mei-gebeuren kwam pas op gang vanaf 1884. In dat jaar besloten vakbonden tot een landelijke stakingsdag om de achturige werkdag op te eisen. Die dag zou voor het eerst op 1 mei 1886 worden gehouden. In dat jaar vonden op 1 mei inderdaad in de Verenigde Staten grote stakingen en betogingen plaats voor invoering van de  achturendag.

In Chicago demonstreerden enkele duizenden arbeiders voor dat doel. Aan het einde van de bijeenkomst ontplofte een bom, politiemensen kwamen daarbij om. Kort daarop hield de politie vijf anarchisten, kopstukken van de arbeidersbeweging in Chicago, aan. Ze kregen, zonder bewijs, de aanslag in de schoenen geschoven. Een van hen was zijn beulen vóór en pleegde zelfmoord. De staat knoopte de andere vier op na een berucht misdadig proces. Zij kwamen in de arbeidersbeweging van de VS bekend te staat als de Martelaren van Haymarket, naar het plein waarop de protestbijeenkomst plaats vond. De daar op volgende jaren werd Eén Mei opgepikt en uitgebouwd tot jaarlijkse strijddag van de arbeiders. Ernest Mandel geeft, na een korte weergaven van de gebeurtenissen in de VS een nuttig handzaam overzichtje van hoe dat ongeveer ging.

Dagelijks zien we, wereldwijd en ook in Nederland, dat arbeidersrechten niet veilig zijn zolang de wereld in handen is van ondernemers en hun staat. De heroïsche stakers in Mahallah, Egypte, die oproerpolitie en massale arrestaties trotseren om voor een fatsoelijk loon en een beter bestaan op te komen, maken  duidelijk hoe relevant de solidariteitsboodschap van de Eerste Mei is. Alleen voor hén zou er al op grote schaal een Eén Mei-viering dienen plaats te vinden. Zij laten ons allemaal zien waar het om draait – én ze hebben internationale solidariteit hard nodig. Die solidariteit kan iedereen betuigen – door nú naar de website van de Internationale Socialisten te gaan, en de solidariteitsverklaring die daar staat te lezen en  minstens via een mail je steun eraan te betuigen. Niet wachten, meteen doen.

Relevant is Eén Mei dus – maar tegelijk is het in Nederland met de viering ervan nogal treurig gesteld. Ik ben een beetje gaan zoeken waar ik me dit jaar kon vervoegen als ik samen met andere rooien de Eerste Mei zou willen vieren. Dat valt niet mee. Op de websites die rood vuur uitstralen dat er toe doet, vind je niets. Niet bij de Internationale Socialisten, driewerf helaas. Niet op de landelijke website van de Socialistische Partij. Niet op de website van Doorbraak, een vrij nieuwe organisatie die vooral rond thema’s van migratie en racisme actief is, en voor wie de internationale solidariteitsboodschap van de Eerste Mei alleen al daarom wezenlijk zou moeten zijn. Ik vond op de digitale inhoudsopgave van de Rode Morgen , eem maoistisch blad, een aankondiging: “1 mei – ‘Solidariteit in de strijd – socialisme wereldwijd”, maar geen plaats en tijd vor een demonstratie. O ja, na veel gesnuffel vond ik ook nog een  uitnodiging van de NCPN voor een Eén-Mei-viering in Enschede. Een alerte vriend wees mer er echter op dat het hier een oproep uit 2006 betrof, het was een keurig gearchiveerd document…

Is héél Nederland dan onder de voet gelopen door vijanden van Eén Mei? Nee, in twee plaatsen houdt Eén Mei stand, zoals in dat ene Gallische dorpje Obelix en Asterix en hun dorpgenoten de Romeinen bleven afslaan (letterlijk). In Utrecht vindt op die dag een lezing plaats in Boekhandel de Rooie Rat. Thema: “de politieke betekenis van de vakbeweging”. De moeite waard denk ik, en zeer relevant voor het thema. Ik vond dit via de website van het blad Grenzeloos, tijdschrift van de SAP, hetgeen tegenwoordig staat voor Socialistische Alternatieve Politiek.

En in Breda houdt de SP-afdeling ter ere van Eén Mei een soort picnick, opgeluisterd met muziek. Daar doe ik aan mee, met gitaar en stem en al. Dat is tenminste iets, en ik doe dat met grote rooie vriegde. Maar over het geheel genomen is het toch een vrij verdrietig beeld.

In de VS doen ze het beslist beter. Daar hebben afgevaardigeden in een vakbondsvergadering van een bond voor onder meer havenarbeiders opgeroepen om op Een Mei acht uur lang, tijdens de dagploeg, een “Stop-werk”-bijeenkomst te beleggen. Hiermee protesteren ze tegen de oorlog in Irak en eisen ze de snelle terugkeer van Amerikaanse soldaten uit de oorlog daar. Korter gezegd. Vakbondsmensen in de VS organiseren een havenstaking tegen oorlog op Eén Mei! Dit kwam ik op het spoor omdat ik de gewoonte heb af en toe bij allerlei soms piepkleine en soms hoogst bizarre uiters-links e groepen op de site kijk, zo ook op de website van de wat curieuze maar soms goed geinformeerde Internationalist Group, waar ik iets over dat havenstaakplan las.

Wat gaan we doen aan dit stuitende gebrek aan Eén-Mei-radicalisme in Nederland, geachte rooien en roodzwarten in dit  beklagenswaardige polderland? En als dit jaar de tijd te kort is, welke stappen zetten we dan de komende tijd, zodat volgens jaar en weer nieuwe rode loten aan de bijna verdorde Eén-Mei-boom ontspruiten? Ik heb al wel een idee, als follow-up van een vrolijke Eén-Mei-actie vorig jaar: een leger van rebelse clowns op straat. Kan er ook weer eens worden geláchen, voor rebelse mensen bepaald geen overbodige luxe in deze dreigende tijden.

(1). De website Marxists.org heeft een afdeling met artikelen, documenten en zelfs muziek rond Eén Mei; daar trof ik ook dit stuk.


Verjaarscadeau voor Egyptische president Mubarak

8 april, 2008

Hosni Mubarak, sinds 1981 president/dictator in Egypte, krijgt als het een beetje meezit een prachtig cadeau voor zijn tachtigste verjaardag op 4 mei. Voor die dag hebben activisten op internet in het land een nieuwe algemene staking uitgeroepen tegen zijn bewind. Ze laten daarmee zien dat het vuur van verzet in Egypte bepaald niet gedoofd is door het grove politiegeweld waarmee het bewind de poging tot algemene staking op 6 apil gedeeltelijk heeft weten te smoren.

Inmiddels wordt steeds duidelijker dat het politieoptreden, en de dreigende taal van de regering tegen de stakingsplannen van die zesde april, minder effect had dat op de dag zelf nog leek. Er is wel degelijk op forse schaal actie gevoerd, net als de dagen erna. Ja, in het stakingsbolwerk in Mahalla, waar textielarbeiderd al meerdere malen in opstand zijn geweest, verhinderde de politie stakingsactie. Maar dat kostte nogal wat. “Volgens een blogger die in de textielfabriek werkt werden arbeiders één voor één door politiemannen naar hun machines begeleid en gedwongen aan het werk te gaan, schreef de NRC. Misschien dat Mubarak genoeg loyale agenten heeft om dit te doen in één fabriek met 20.000 arbeiders. Maar als in álle fabrieken arbeiders het werk proberen neer te leggen? En als onder die arbeiders ook broers en zusters van die politieagenten zitten? Hoe lang blijven die agenten dan nog loyaal? Er zijn grenzen aan de greep die zelfs de hardste dictatuur dan nog op een boze bevolking kan vasthouden.

De politie wist de staking in Mahalla dus te verhinderen. Maar ze voorkwam niet dat 2000 betogers zich in het stadscentrum verzamelden en met met de oproerpolitie vochten. Zo was het protest toch zichtbaar en voelbaar. Elders, in de hoofdstad Cairo, demonstreerden enkele honderden studenten tegen de regering. Ook gisteren vond in Mahalla actie tegen de regering plaats. En weer was Mahalla een haard van verzet. Al Jazeera: “De politie vuurde traangas af en schoot in de lucht toen 7000 protesterenden stenen naar ze gooiden in de in de Nijldelta gelegen stad Mahalla el-Kobra op maandag.” Actievoerders trokken een bord met de afbeelding van Moebarak omver en maakten de fote kapot met messen. De Egyptische ME ging de betogers met traangas en knuppels te lijf. Net als de dag ervoor arresteerde de politie mensen. De BBC meldt dat bij dit protest een jongen van 15 jaar heeft doodgeschoten, maar zegt er niet bij door wie. Aangezien er niets te horen valt over gewapende betogers, mogen we aannemen dat de politie de dodelijke kogels afvuurde. Het laat de grofheid van het bewind zien – maar ook de angst van dat bewind voor de steeds bozere bevolking.

Vandaag worden verkiezingen voor gemeenteraden gehouden, en weer protesteren mensen. De Moslim Broederschap, de sterktste oppositiegroep, boycot de verkiezingen uit protest tegen het autoritaire bestuur dat tal van mensen van die organisatie in de cel heeft gegooid.

De volgende krachtmeting komt dus op 4 mei, de tweede poging om een algemene staking te houden. “Als God de wereld in zes dagen heeft geschapen, dan kunnen wij niet verwachten dat we Egypote in één dag kunnen veranderen”, zo zegt één van de internet-activisten. Maar veranderen zál Egypte, onder druk van het dappere en terechte protest. Dapper, vanwege de enorme onderdrukking door de politie. Terecht, voor wie beseft hoe veel Egyptenaren moeten leven: onvrij én straatarm. Onvrij, in een land wara je toestemming moet aanvragen als je met vijf mensen of meerje op straat wil laten horen, en waarin politiek protest met geweld wordt bestreden. Straatarm, in een land waar veertig procent van de bevolking moet rondkomen van minder dan 1,25 euro per dag. Het zijn vooral de stijgende voedselprijzen die mensen kwaad maken en de protesten aanwakkeren.

De protesten verdienen steun, ook in Nederland. Als  de dictator Mubarak doorgaat met de bevolking te onderdrukken, dan moet hij weten dat mensen wereldwijd meekijken en hun afkeuring laten blijken. Waarom gaan we niet met een zo groot mogelijk aantal mensen voor een Egyptische ambassade of consulaat staan – solidariteit betuigen met de stakers, afkeuring laten horen over de onderdrukking ? Laten we dat dan doen op die Vierde Mei waarvoor Egyptische actievoerders hun volgende stakingsdag hebben aangekondingd? Op die dag is de zaak extra goed onder de aandacht te krijgen. Ik zal er zijn, mocht er een initiatief in deze richting komen – hetgeen ik vurig hoop. En ik wil wel helpen in die richting ook.


Tibet: tijd voor solidariteit zonder illusies

6 april, 2008

De Tibetaanse vrijheidsstrijd blijft, met de naderende Olympische Spelen in China, aandacht vragen. Op 4 april berichtte de Volkskrant over protesten van Tibetanen in Gansi, in de provindie Siuan, grenzend aan Tibet. De Chinese politie schoot op de betogers. En vandaag waren er in Londen tal van actievoerders op de been om te protesteren bij het rondrennen met de Olympische vlam door die stad.

 

Waarschijnlijk is zo’n gebeurtenis slechts een topje van een ijsberg van onrust.Afgezien van de Chinese staatsmedia komen journalisten moeilijk het gebied binnen, wat er precies allemaal gebeurt valt dus moeilijk te achterhalen. Dát de onderdrukking hard is, maar het protest hardnekkig, is uit de berichten wel af te leiden.

 

Het Tibetaanse protest is in de kern terecht, en verdient solidariteit. De Chinese staat voert een koloniaal beleid in Tibet, een beleid dat veel verder gaat dan het hardhandig onderdrukken van protesten. Robert Barnett noemt in een artikel op Open Democracy de volgende grieven: “inperkingen van de religie; onverholen aanmoediging van Chinese immigratie naar Tibet; verbod van kritiek op het grootste deel van het beleid van de Communistishe Partij; het opleggen van etnisch-Chinese leiders om de regio te besturen; de gedwongen verstiging van 100.000 nomaden zonder vooruitzicht voor een een manier om in hun bestaan te voorzien; de verpolichte verhuizing van 250.000 boeren in 2006 van hun woningen naar nieuwe huizen aan grote wegen, vaak op hun eigen kosten.”

 

De immigratie van etnische Chinezen hangt samen met allerlei infrastructuur-projecten die de economischeontwikkeling moeten bevorderen. Etnisch-Chinezen zijn het personeel dat al die wegen, bruggen en spoorlijnen mag helpen aanleggen, de Tibetanen worden steeds verder naar de marge geduwd. Zo wordt de Tibetaanse bevolking aomgezet in een minderheid in eigen land, tot rechteloze mensen.

 

De strijd tegen de economische marginalisering, en tegen de politieke, militaire en culturele onderdrukking is een klassieke nationale bevrijdingsstrijd. Maar zoals met elk van dit soort verzet zitten er kanten aan die met ene grote dosis argwaan beschouwd moeten worden. Teveel van de woede van opstandige Tibetanen richt zich tegen etnisch-Chinezen zelf. Dat is wel te begrijpen: zij krijgen de banen die inkomen en carrièremogelijkheden bieden, Tibetanen hebben het nakijken.

 

Maar de etnisch-Chinezen zijn daar ook maar gekomen als gevolg van een beleid waar zij zelf geen zeggenschap over hebben, ze zijn speelbal van de politiek van de Chinese heersers. En – hoe enorm onvrij Tibet ook is, andere delen van de Chinese staat zijn weinig vrijer. Kritiek op het beleid van de Communistische Partij mag binnen Tibet dus niet – maar in de rest van de Volksrepubliek China al evenmin. En van de politiestaat die arbeidsrechten en democratische vrijheden onderdrukt zodat Chinese èn multinationale ondernemers hun superwinsten kunnen binnenslepen met laagbetaald personeel hebben Chinese arbeiders en boeren in heel het land last. Etnisch-Chinezen zijn niet de werkelijke vijanden van de Tibetanen; het zijn mede-slachtoffers, en daarmee potentiële bondgenoten. Zolang de Tibetaanse strijd zich beperkt tot een puur nationale bevrijdingsstrijd, zal echter het anti-Chinese sentiment grote ruimte houden, en een bondgenootschap met arme Chinezen er niet makkelijker op worden.

 

Twee specifieke factoren maken de nationale vrijheidsstrijd van Tibetanen extra problematisch. Het verzwijgen, het niet onder ogen zien, hiervan door Westerse sympathisanten van  Tibet, is contraproductief en speelt de Chinese overheersing feitelijk in de kaart. Ik doel op de rol die Westerse mogendheden, viooral de VS, speelden en spelen in het begruiken van Tibetaans verzet voor hun eigen doen. En ik doel op de culturele tradities waar het Tibetaanse verzet in wortelt, op teruggrijpt en dat door Tibet-fans met kritiekloze bewondering wordt opgehemeld.

 

Eerst de Westerse rol. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de Koude Oorlog op een hooogtepunt. Naast Rusland was vooral Vhina in beeld als de grote bedreiging van WEesterse macht. Toen China Tibet inlijfde, en stap voor stap een bezettingspolitiek doorzette, zag de VS een mooie kans. Aanvankelijk was er vooral weerstand onder de Tibetaanse religieuze elite, de lama’s (monniken). Die zagen hun religieuze macht én hun grootgrondbezit in gevaar komen door het – overigens aanvankelijk op sociaal gebied uiterst terughoudende- beleid. Opstandigheid ion de late jaren vijftig was vooral een zaak van monniken en andere delen van de elite. Arme Tibetaanse boeren hadden onder het voortduren van het grootgrondbezit weinig te winnen, maar voelden zich ook niet gelukkig met het groeiende Chinese overwicht. De meesten hielden zich afzijdig van het opkomende verzet. Maar door de hardvochtigheid van de Chinese staat slaagde dat – op zich dus in de elite wortelende – verzet er toch in steun te vinden onder grotere groepen Tibetanen. Rob Lyon geeft op de website Marxist.com een interessant betoog.

 

Het verzet zelf had de vorm van een guerrillastrijd – en die strijd werd gesteund door de Amerikaanse CIA. De revolte vond haar hogtepunt in een opstand in maart 1959 in Lhasa, waarna de geestelijk leider, de Dalai Lama, met tal van zijn aanhangers vluchtte. Ook in deze opstand speelde de CIA een rol. Hoe terecht de weerzin tegen de botte repressie in Tibet toen al was, het Tibetaanse verzet van toen liet zich gebruiken als instrument van Amerikaans Koude-Oorlogsbeleid.

 

Eenmaal in ballingschap werd de Dalai Lama symbolisch leider van het Tibetaanse verzet tegen de Chinese bezetting. De CIA bleef dat verzet steunen – en het verzet had de vorm van een guerrilla-oorlog, met overigens vrij weinig effect. In het begin van de jaren zeventig, toen de VS en China steeds meer bondgenoten werden tegen de Sovjetunie, was de CIA-steun aan Tibetaans verzet niet meer zo nuttig en werd toen afgebouwd. Daarna nam de Dalai Lama zijn huizige rol in van puur geweldloze inspirator van Tibetaanse vrijheid en waardigheid. De eeuwenoude traditie van Tibetaanse geweldloosheid dateert dus uit die tijd. Michael Parenti geeft een mooie schets (1) van de ontwikkeling van Tibetaans verzet en Amerikaanse betrokkenheid,  al vind ik zijn kijk op de Chinese rol te vriendelijk – niet onkritisch maar wel te vriendelijk in die kritiek. Ook Michael Barker geeft, op de website Global Research (1), veel informatie over de rol van de CIA in Tibetaanse zaken. 

 

De recente protesten zijn ongetwijfeld diepgeworteld in brede lagen van de Tibetaanse bevolking. Maar ook hierin is de hand van de regering van de VS wel degelijk zichtbaar. Een hele reeks betrokken organisaties van Tibetanen in ballingschap krijgen Amerikaans regeringsgeld, via instellingen als de National Endowment for Democracy (NED), kort door de bocht gezegd: een soort civiele CIA. Ook Amerikaanse regeringsfunctionarissen – een ambassadeur en een ondersecretaris van Buitenlandse Zaken waren, laten we zeggen, meer dan toevallig in de buurt. Op het weblog Moon of Alabama wordt het allemaal keurig ontrafeld (1). Terecht waren en zijn de recente protesten zeer zeker – maar spontaan waren ze niet, en de manipulaties vanuit de Amerikaanse politiek maken het voor de Chinese regering alleen maar makkelijk om rechtmatig volksverzet af te doen als een imperialistisch complot. Ja, er ís een imperialistisch complot, maar er is dus wel degelijk veel meer dan dat.

 

De huidige Tibetaanse protesten en de sympathie die zij in het Westen krijgen, hebben vaak een hoogst misleidende kijk op de Tibetaanse tradities waarop een Dalai Lama zich beroept. Michael Parenti maakt in zijn al aangehaalde stuk zeer helder duidelijk hoe misplaatst het ophemelen van het Tibetaanse boeddhisme is. Ik ga hier niet het hele stuk samenvatten, maar noem een paar frappante zaken:

 

De eerste Dalai Lama kwam met geweld aan de macht, eeuwen geleden – met behulp van een Chinees leger. Kloosters van concurrerende takken van Boeddhisme werden in bbeslag genomen. Droogjes merkt Parente op over het vervolg: “Binnen 170 jaar werden vijf Dalai Lama’s, ondanks hun erkende goddelijke status, vermoord door hun verlichte geweldloze Boeddhistische hovelingen.”

 

Interessant is ook Parenti’s beschrijving van de sociale verhoudingen in het Tibet van de Dlai Lama’s inclusief de laatste die in de jaren vijftig van de vorige eeuw regeerde. Grootgrondbezitters – veelal georganiseerd via Boeddhistische kloosters –  die lijfeigenen op het platteland uitbuitten, een klein leger dat weggelopen lijfeigenen opspoorde en terughaalde en de landheren verdedigde, wrede martelingen van wie uit de juiste Boeddhistisch-verantwoorde pas probeerde te lopen – Tibet onder de Boeddhistische geestelijkheid was een feodale verschrikking. Parenti verhaalt van een weggelopen slaaf die teruggehaald werd. De na de eerste ontsnapping: vastgebonden en uitgescholden. Na de tweede ontsnapping: in elkaar geslagen. Na de derde: vijftig zware zweepslagen. Ze was toen 15 jaar oud. Voor haar was de Chinese bezetting vooral het eind van een toestand die veel weg had van slavernij. Het aantal lijfeigenen bedroeg in 1953 trouwens 700.000 mensen. Daarnaast was er ook een kleine groep van ‘echte’ slaven.

 

Dit is het paradijselijke Tibet waar de Dalai Lama leiding aan gaf, dit zijn de wortels van dat opgehemelde geweldloze spirituele prachtige Boeddhisme waar teveel Tibet-fans zich zo door aangetrokken voelen. Ja, de Dalai Lama neemt tegenwoordig afstand van veel hiervan. Hij erkent nu dat magen niet louter met spiritualiteit gevuld kunnen worden, en moemde zich bij gelegenheid zelfs half-Boeddhist, half-Marxist. Zoals Parenti opmerkt: “Net als veel voormalige heersers klinkt de Dalai Lama veel beter nu hij de macht niet meer heeft dan toen hij nog aan de macht was.”

 

Ja, hij predikt nu geweldloosheid en verzoening. Die verzoening neemt trouwens soms vreemde vormen aan. Zo deed hij in 1999 evenals vredesvrienden zoals Margaret Thatcher, de  Gerorge Bush en paus Johannes Paulus II. een oproep om die andere profeet van geweldloosheid vrij te laten – Pinochet, ex-dictator van Chili. En nog steeds krijgen organisaties die het soort strijd voeren waarvan de Dalai Lama symbolisch leider is, Amerikaans regeringsgeld. De Tibetaanse strijd is een rechtvaardige strijd. Maar Amerikaanse regeringssteun plus het idealiseren van een van bloed doordrenkt verleden helpt die strajd achteruit, niet vooruit. Wie vriend of vriendin van Tibet wil zijn, kan dat maar beter onder ogen zien, illusies maken niemand vrij.

 

(1) De links naar Parenti, Barker en Moon of Alabama vond ik via Jay’s Left and ‘Progressive’ Internet Resources Directory. Daar vond ik ook een mooi achtergrondstuk uit de Asia Times: “Tibet, the ‘Great Game’and the CIA”, van Richard M. Bennet”.