De Tibetaanse vrijheidsstrijd blijft, met de naderende Olympische Spelen in China, aandacht vragen. Op 4 april berichtte de Volkskrant over protesten van Tibetanen in Gansi, in de provindie Siuan, grenzend aan Tibet. De Chinese politie schoot op de betogers. En vandaag waren er in Londen tal van actievoerders op de been om te protesteren bij het rondrennen met de Olympische vlam door die stad.
Waarschijnlijk is zo’n gebeurtenis slechts een topje van een ijsberg van onrust.Afgezien van de Chinese staatsmedia komen journalisten moeilijk het gebied binnen, wat er precies allemaal gebeurt valt dus moeilijk te achterhalen. Dát de onderdrukking hard is, maar het protest hardnekkig, is uit de berichten wel af te leiden.
Het Tibetaanse protest is in de kern terecht, en verdient solidariteit. De Chinese staat voert een koloniaal beleid in Tibet, een beleid dat veel verder gaat dan het hardhandig onderdrukken van protesten. Robert Barnett noemt in een artikel op Open Democracy de volgende grieven: “inperkingen van de religie; onverholen aanmoediging van Chinese immigratie naar Tibet; verbod van kritiek op het grootste deel van het beleid van de Communistishe Partij; het opleggen van etnisch-Chinese leiders om de regio te besturen; de gedwongen verstiging van 100.000 nomaden zonder vooruitzicht voor een een manier om in hun bestaan te voorzien; de verpolichte verhuizing van 250.000 boeren in 2006 van hun woningen naar nieuwe huizen aan grote wegen, vaak op hun eigen kosten.”
De immigratie van etnische Chinezen hangt samen met allerlei infrastructuur-projecten die de economischeontwikkeling moeten bevorderen. Etnisch-Chinezen zijn het personeel dat al die wegen, bruggen en spoorlijnen mag helpen aanleggen, de Tibetanen worden steeds verder naar de marge geduwd. Zo wordt de Tibetaanse bevolking aomgezet in een minderheid in eigen land, tot rechteloze mensen.
De strijd tegen de economische marginalisering, en tegen de politieke, militaire en culturele onderdrukking is een klassieke nationale bevrijdingsstrijd. Maar zoals met elk van dit soort verzet zitten er kanten aan die met ene grote dosis argwaan beschouwd moeten worden. Teveel van de woede van opstandige Tibetanen richt zich tegen etnisch-Chinezen zelf. Dat is wel te begrijpen: zij krijgen de banen die inkomen en carrièremogelijkheden bieden, Tibetanen hebben het nakijken.
Maar de etnisch-Chinezen zijn daar ook maar gekomen als gevolg van een beleid waar zij zelf geen zeggenschap over hebben, ze zijn speelbal van de politiek van de Chinese heersers. En – hoe enorm onvrij Tibet ook is, andere delen van de Chinese staat zijn weinig vrijer. Kritiek op het beleid van de Communistische Partij mag binnen Tibet dus niet – maar in de rest van de Volksrepubliek China al evenmin. En van de politiestaat die arbeidsrechten en democratische vrijheden onderdrukt zodat Chinese èn multinationale ondernemers hun superwinsten kunnen binnenslepen met laagbetaald personeel hebben Chinese arbeiders en boeren in heel het land last. Etnisch-Chinezen zijn niet de werkelijke vijanden van de Tibetanen; het zijn mede-slachtoffers, en daarmee potentiële bondgenoten. Zolang de Tibetaanse strijd zich beperkt tot een puur nationale bevrijdingsstrijd, zal echter het anti-Chinese sentiment grote ruimte houden, en een bondgenootschap met arme Chinezen er niet makkelijker op worden.
Twee specifieke factoren maken de nationale vrijheidsstrijd van Tibetanen extra problematisch. Het verzwijgen, het niet onder ogen zien, hiervan door Westerse sympathisanten van Tibet, is contraproductief en speelt de Chinese overheersing feitelijk in de kaart. Ik doel op de rol die Westerse mogendheden, viooral de VS, speelden en spelen in het begruiken van Tibetaans verzet voor hun eigen doen. En ik doel op de culturele tradities waar het Tibetaanse verzet in wortelt, op teruggrijpt en dat door Tibet-fans met kritiekloze bewondering wordt opgehemeld.
Eerst de Westerse rol. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was de Koude Oorlog op een hooogtepunt. Naast Rusland was vooral Vhina in beeld als de grote bedreiging van WEesterse macht. Toen China Tibet inlijfde, en stap voor stap een bezettingspolitiek doorzette, zag de VS een mooie kans. Aanvankelijk was er vooral weerstand onder de Tibetaanse religieuze elite, de lama’s (monniken). Die zagen hun religieuze macht én hun grootgrondbezit in gevaar komen door het – overigens aanvankelijk op sociaal gebied uiterst terughoudende- beleid. Opstandigheid ion de late jaren vijftig was vooral een zaak van monniken en andere delen van de elite. Arme Tibetaanse boeren hadden onder het voortduren van het grootgrondbezit weinig te winnen, maar voelden zich ook niet gelukkig met het groeiende Chinese overwicht. De meesten hielden zich afzijdig van het opkomende verzet. Maar door de hardvochtigheid van de Chinese staat slaagde dat – op zich dus in de elite wortelende – verzet er toch in steun te vinden onder grotere groepen Tibetanen. Rob Lyon geeft op de website Marxist.com een interessant betoog.
Het verzet zelf had de vorm van een guerrillastrijd – en die strijd werd gesteund door de Amerikaanse CIA. De revolte vond haar hogtepunt in een opstand in maart 1959 in Lhasa, waarna de geestelijk leider, de Dalai Lama, met tal van zijn aanhangers vluchtte. Ook in deze opstand speelde de CIA een rol. Hoe terecht de weerzin tegen de botte repressie in Tibet toen al was, het Tibetaanse verzet van toen liet zich gebruiken als instrument van Amerikaans Koude-Oorlogsbeleid.
Eenmaal in ballingschap werd de Dalai Lama symbolisch leider van het Tibetaanse verzet tegen de Chinese bezetting. De CIA bleef dat verzet steunen – en het verzet had de vorm van een guerrilla-oorlog, met overigens vrij weinig effect. In het begin van de jaren zeventig, toen de VS en China steeds meer bondgenoten werden tegen de Sovjetunie, was de CIA-steun aan Tibetaans verzet niet meer zo nuttig en werd toen afgebouwd. Daarna nam de Dalai Lama zijn huizige rol in van puur geweldloze inspirator van Tibetaanse vrijheid en waardigheid. De eeuwenoude traditie van Tibetaanse geweldloosheid dateert dus uit die tijd. Michael Parenti geeft een mooie schets (1) van de ontwikkeling van Tibetaans verzet en Amerikaanse betrokkenheid, al vind ik zijn kijk op de Chinese rol te vriendelijk – niet onkritisch maar wel te vriendelijk in die kritiek. Ook Michael Barker geeft, op de website Global Research (1), veel informatie over de rol van de CIA in Tibetaanse zaken.
De recente protesten zijn ongetwijfeld diepgeworteld in brede lagen van de Tibetaanse bevolking. Maar ook hierin is de hand van de regering van de VS wel degelijk zichtbaar. Een hele reeks betrokken organisaties van Tibetanen in ballingschap krijgen Amerikaans regeringsgeld, via instellingen als de National Endowment for Democracy (NED), kort door de bocht gezegd: een soort civiele CIA. Ook Amerikaanse regeringsfunctionarissen – een ambassadeur en een ondersecretaris van Buitenlandse Zaken waren, laten we zeggen, meer dan toevallig in de buurt. Op het weblog Moon of Alabama wordt het allemaal keurig ontrafeld (1). Terecht waren en zijn de recente protesten zeer zeker – maar spontaan waren ze niet, en de manipulaties vanuit de Amerikaanse politiek maken het voor de Chinese regering alleen maar makkelijk om rechtmatig volksverzet af te doen als een imperialistisch complot. Ja, er ís een imperialistisch complot, maar er is dus wel degelijk veel meer dan dat.
De huidige Tibetaanse protesten en de sympathie die zij in het Westen krijgen, hebben vaak een hoogst misleidende kijk op de Tibetaanse tradities waarop een Dalai Lama zich beroept. Michael Parenti maakt in zijn al aangehaalde stuk zeer helder duidelijk hoe misplaatst het ophemelen van het Tibetaanse boeddhisme is. Ik ga hier niet het hele stuk samenvatten, maar noem een paar frappante zaken:
De eerste Dalai Lama kwam met geweld aan de macht, eeuwen geleden – met behulp van een Chinees leger. Kloosters van concurrerende takken van Boeddhisme werden in bbeslag genomen. Droogjes merkt Parente op over het vervolg: “Binnen 170 jaar werden vijf Dalai Lama’s, ondanks hun erkende goddelijke status, vermoord door hun verlichte geweldloze Boeddhistische hovelingen.”
Interessant is ook Parenti’s beschrijving van de sociale verhoudingen in het Tibet van de Dlai Lama’s inclusief de laatste die in de jaren vijftig van de vorige eeuw regeerde. Grootgrondbezitters – veelal georganiseerd via Boeddhistische kloosters – die lijfeigenen op het platteland uitbuitten, een klein leger dat weggelopen lijfeigenen opspoorde en terughaalde en de landheren verdedigde, wrede martelingen van wie uit de juiste Boeddhistisch-verantwoorde pas probeerde te lopen – Tibet onder de Boeddhistische geestelijkheid was een feodale verschrikking. Parenti verhaalt van een weggelopen slaaf die teruggehaald werd. De na de eerste ontsnapping: vastgebonden en uitgescholden. Na de tweede ontsnapping: in elkaar geslagen. Na de derde: vijftig zware zweepslagen. Ze was toen 15 jaar oud. Voor haar was de Chinese bezetting vooral het eind van een toestand die veel weg had van slavernij. Het aantal lijfeigenen bedroeg in 1953 trouwens 700.000 mensen. Daarnaast was er ook een kleine groep van ‘echte’ slaven.
Dit is het paradijselijke Tibet waar de Dalai Lama leiding aan gaf, dit zijn de wortels van dat opgehemelde geweldloze spirituele prachtige Boeddhisme waar teveel Tibet-fans zich zo door aangetrokken voelen. Ja, de Dalai Lama neemt tegenwoordig afstand van veel hiervan. Hij erkent nu dat magen niet louter met spiritualiteit gevuld kunnen worden, en moemde zich bij gelegenheid zelfs half-Boeddhist, half-Marxist. Zoals Parenti opmerkt: “Net als veel voormalige heersers klinkt de Dalai Lama veel beter nu hij de macht niet meer heeft dan toen hij nog aan de macht was.”
Ja, hij predikt nu geweldloosheid en verzoening. Die verzoening neemt trouwens soms vreemde vormen aan. Zo deed hij in 1999 evenals vredesvrienden zoals Margaret Thatcher, de Gerorge Bush en paus Johannes Paulus II. een oproep om die andere profeet van geweldloosheid vrij te laten – Pinochet, ex-dictator van Chili. En nog steeds krijgen organisaties die het soort strijd voeren waarvan de Dalai Lama symbolisch leider is, Amerikaans regeringsgeld. De Tibetaanse strijd is een rechtvaardige strijd. Maar Amerikaanse regeringssteun plus het idealiseren van een van bloed doordrenkt verleden helpt die strajd achteruit, niet vooruit. Wie vriend of vriendin van Tibet wil zijn, kan dat maar beter onder ogen zien, illusies maken niemand vrij.
(1) De links naar Parenti, Barker en Moon of Alabama vond ik via Jay’s Left and ‘Progressive’ Internet Resources Directory. Daar vond ik ook een mooi achtergrondstuk uit de Asia Times: “Tibet, the ‘Great Game’and the CIA”, van Richard M. Bennet”.