Vrijheidsstrijders gaan niet zomaar dood. Je kunt ze vermoorden of laten creperen, ze duiken op de meest onverwachte plaatsen, tijden en manieren toch weer op. Zo blijkt ook de geest van Geronimo nog steeds rond te waren in het land waarop, door landroof en massamoord, de Verenigde Staten zijn gebouwd. Inderdaad, ook een staat zonder bestaansrecht, en om dezelfde reden als die andere koloniale constructie aan de oostelijke Middellandse Zeekust. Maar dit nu even terzijde.
Hoezo waart Geronimo – hij heette eigenlijk Goyathlay trouwens – rond? Welnu, een kleinzoon van deze aanvoerder van een groep Apachen – een stam van oorspronkelijke Amerikanen oftewel Indianen – wil dat het stoffelijk overschot van Geronimo wordt herbegraven. Het ligt nu bij Fort Sill, in Oklahoma, waar Geronimo in 1908 overleed; kleinzoon Harlyn Geronimo wil het stoffelijk overschot naar new mexico brengen, waar een deel van zijn stamgenoten woont. De NRC, die dit nieuws begin deze week bracht, meldt vooral ook dat Harlyn het Skull & Bones-genootschap laat aanklagen. Dat geheimzinnige elitegezelschap, waaro onder meer de twee presdenten Bush lid van waren, zou grafschennis hebben gepleegd op Geronimo’s graf, en er met delen van het overschot vandoor zijn gegaan, als met een soort trofee.
Het NRC-stuk is min of meer serieus van toon, al ontbreken er wezenlijke feiten en veel context. Een paar dagen eerder had ik al een ander artikel over deze zaak gelezen, in de Washington Post. Dat stuk was op neerbuigende en lacherige toon geschreven. Het wees er op, met bijna onverholen genoegen leek het wel, dat de stam van Geronimo – de Chiricahua-Apachen – over de door kleinzoon Harlyn gewenste herbegrafenis verdeeld was. En het maakte een groot punt over de persoon die juridische bijstand en publiciteit aan de zaak hielp geven: Ramsey Clark. Die man was betrokken bij de juridische verdediging van onfrisse leiders als Milosevic en Saddam Hoessein. Maar dat zegt natuurlijk niets over de rechtmatigheid van de vraag of geronimo herbegraven moet worden. Het wekt de indruk alsof de Wshington Post de hele zaak belachelijk wil maken.
In beide stukken ontbreekt wezenlijke achtergrondinformatie. Daarom – en omdat het verset dat de Indiaanse stammen tegen het oprukkende kolonialisme me al heel lang fascineert en inspireert – leek het me aardig om iets meer te vertellen over Geronimo, zijn guerrilla-oorlog en hoe het met hem en zijn stamgenoten is afgelopen.
De Apachen zijn een stam die in de negentiende eeuw leefde in het Zuidwesten van de Verenigde Staten en het Noorden van Mexico. Hun bolwerken bevonden zich in wat nu Arizona en New Mexico is. Ze voerden een langdurige en bloedige guerrillastrijd om hun vrijheid te bewaren, in een steeds kleiner gebied. Aanvoeders als Mangas Coloradas en Cochiese in de jaren zestig en zeventig van die eeuw werden afgelost door guerrilllero’s als Nana, Victorio en Geronimo zelf. Af en toe heerste er een wankele vrede. Geschonden beloften van de kant van de Amerikaanse autoriteiten, pogingen om Apachen van het ene gebied naar het andere te deporteren, en geruchten over op handen zijnde arrestatie of erger van Apachen die al in een reservaat woonden, leidden keer op keer tot opstanden van groepen Apachen, en herleving van de guerrillastrijd. Geronimo was aanvoerder van de laatste groep die dat deed, halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw.
In 1885 ontsnapte hij met 25 mannen, 8 jongens en 101 vrouwen – een ander artikel zegt 42 strijders en 92 vrouwen en kinderen – uit het reservaat waar hij woonde. Deze groep hervatte haar guerrillastrijd, met hinderlagen en overvallen, maar tegelijk constant op de vlucht. Het gaat niet aan om de vorm van deze vrijheidsstrijd, want dat was het, te verheerlijken: ‘edele wilden’ bestaan in romans, maar de Apachen waren mensen van vlees en bloed. Hun guerrilla was vaak niets ontziend, ze vielen soldaten aan, maar overvielen, doodden en beroofden ook kolonisten. Wraak vanwege de eindeloze aanvallen op hun grondgebied en hun mensen vormde, naast de onverzettelijke wil om in vrijheid in hun geboorteland te leven, een drijfveer. Als Geronimo’s strijders raketten hadden gehad, dan hadden ze die vast op nederzettingen van Amerikaanse kolonisten afgevuurd, en dan zouden zij vast wel beschuldigd zijn van terrorisme en anti-wit racisme… Aan de wezenlijke rechtmatigheid van het Apache-verzet doet dat allemaal niets af.
Een legermacht van 5000 Amerikaanse soldaten zat Geronimo’s groep al snel op de hielen, en aan de Mexicaanse kant van de grens waren nog eens duizenden Mexicaanse troepen op jacht naar de vrije Apachen. dan waren er nog eens honderden Amerikaanse gewapende burgers naar Geronimo en zijn mensen op zoek. Maar uiteindelijk waren het Apachen die in dienst van het Amerikaanse leger als verkenner werkten, die generaal Crook naar Geronimo’s schuilplaats leidden, in 1886. Geronimo gaf zich over, nadat Crook beloofd had dat hij, na enige tijd van krijgsgevangenschap, met zijn stamgenoten herenigd zou worden.
Maar generaal Crook werd van hogerhand teruggefloten: hij had geen toezeggingen in die geest mogen doen. Geronimo werd intussen bestookt met kwaadaardige geruchten, verspreid door een zekere Bob Tribolet. Naar alle waarschijnlijkheid werkte hij in samenspraak met louche zakenlieden die rijk werden van oorlog tegen Apachen en die het wel goed uitkwam als Geronimo opnieuw zou ontsnappen. Dat gebeurde inderdaad. Crook werd van zijn bevel ontheven, generaal Nelson Miles opende de jacht. Begin september was het voorbij: Geronimo capituleerde nogmaals. De totale omvang van zijn groep bij overgave: 16 strijders, 12 vrouwen, 6 kinderen.
Nu volgde een episode van smerig verraad. Geronimo en zijn familie werden gedeporteerd, niet naar Fort Sill waar hij uiteindelijk zou sterven, maar aanvankelijk naar Florida. Dat vermeldt de NRC niet, en de Washington Post evenmin. Een kijkje op de kaart laat zien dat het nogal uitmaakt. Van Arizona naar Oklahoma (waar Fort Sill ligt) is nogal een eind: je moet dan eerst New Mexico door, en vervolgens de kop van Texas. Maar om in Florida te komen, moet je vervolgens door Oklahoma, Arkansas, Mississippi en Alabama. De hele afstand tussen de woonplaats van Geronimo’s Chiricahua-Apachen in Arizona, en de plek waarheen ze gedeporteerd werden in Florida, bedroeg tussen de 2000 en 3000 kilometer.
En waar Arizona een warm maar droog klimaat had, was Florida heet en vochtig. Daar konden Geronimo en zijn overgebleven guerrillero’s creperen, als krijgsgevangenen. Maar niet alleen zij: ook de Chricahua’s die niet aan zijn opstand hadden deelgenomen , en zelfs Apachen die als verkenner de VS hadden geholpen om feronimo te pakken te krijgen, werden afgevoerd naar Florida.
Het was daar akelig, maar het was geen Guantanamo Bay: de latere perfectie waarmee de VS haar tegenstanders eronder hield was nog niet bereikt. Het juridische foefje om opgepakte echte en vermeende terroristen van hun rechten (vooral van hun recht om arrestatie voor en rechtbank aan te vechten) door ze ‘illegale strijders’ te noemen, was nog niet bedacht, Geronimo en zijn mensen waren ‘gewoon’ krijgsgevangenen. Mishandeling en marteling van deze gevangenen werd niet door legerpersoneel bedreven, maar uitbesteed aan ziektekiemen: Apache-gevangenen stierven aan tering, of wat daaravoor werd aangezien. In 1894 mochten Geronimo en zijn mensen uiteindelijk verhuizen naar Fort Sill, Oklahoma, waar Kiowa- en Comanche-Indianen een stuk van hun reservaat beschikbaar stelden nadat ze hoorden hoe beroerd de Apaxchen eraan toe waren. Daar stierf Geronimo -inmiddels tot het Christendom bekeerd, maar nog altijd krijgsgevangene – uiteindelijk in 1909.
Terug naar het NRC-stuk. Dat vermeldt wel Fort Sill als plek waar Geronimo uiteindeljk overleed, maar niet de treurige episode van Florida. Het vermeldt hoe Geronimo uiteindelijk een groep van 35 strijders aanvoerde, maar spreekt hier van een “militie”. Dat hij daarnaast ook nog vrouwen en kinderen bij zich had – en dat het woord ‘militie’ in dit verband nogal misplaats was, het was gewoon een deel van zijn stam, vluchtend en onderweg vechtend voor het naakte bestaan – meldt de NRC niet. En dat het nogal merkwaardig is om een verslagen, gebroken en machteloos gemaakte tegenstander nog eens 13 jaar krijgsgevangen te houden, vindt noch de Washington Post, noch de NRC vermeldenswaard.
De poging van Geronimo’s kleinzoon om zijn grootvader herbegraven te krijgen – hoe de precieze toedracht rond stoffelijk overschot en begraafplaaats ook mag zijn – mogen we zien als teken dat, tot op de dag van vandaag, de verzetsgeest die Geronimo zo lang aan zijn achtervolgers hiep ontsnappen, nog steeds leeft onder zijn nazaten. Het is die verzetsgeest die, nu de VS nog steeds wererldwijd doet wat het destijds in het land der Apachen heeft gedaan, zo kei- en keihard nodig hebben. Waar hij ook begraven ligt – Geronimo leeft.
Bovenstaand artikel is mede gebaseerd op: “Geronimo” (biografische schets, op Svenn’s Indian Pages; “Geronimo’s Last Hurrah”, op de website Desert USA; en vooral uit het meesterlijke boek van Dee Brown over de onderwerping van de Indianen in het westen van de VS in de negentiende eeuw: “Begraaf mijn hart bij de bocht van de rivier”, uit 1973 (oorspronkelijke titel: “Bury my heart at Wounded Knee”, 1971). Ik kan er niet naar doorlinken; maar het boek is de gang naar bibliotheek en zelfs boekhandel meer dan waard.