Servisch parlement neemt resolutie aan over Srebrenica

31 maart, 2010

Het Servische parlement heeft, met 127 vóór, 21 tegen en één onthouding, een resolutie aanvaard waarin de massamoord van 1995 die Servische troepen pleegden op Moslims in en rond Srebrenica, werd veroordeeld. In de resolutie staan ook excuses.

Het is een opmerkelijke en omstreden stap. Nabestaanden zijn niet tevreden, en dat kan ik begrijpen. De tekst bevat niet de omschrijving ‘genocide’, en overlevenden zijn daar boos over. Maar de resolutie omschrijft de gebeurtenissen wel als “de misdaad zoals bepaald door het Internationaal Gerechtshof”. En dat gerechtshof sprak wèl van genocide in dit verband. Overigens denk ik zelf dat die omschrijving ‘genocide’ hier níét van toepassing is: genocide is niet synoniem met massamoord. Maar dat is voor een andere keer. Ik snap heel goed dat vor nabestaanden van de vermoorde Bosnische moslims  slechts een zo zwaar mogelijk woord – in dit geval dus ‘genocide’- enigszins recht doet aan hun gevoelens van woede en verlies.

Opvallend is de discussie die op de NRC meteen  op touw werd gezet over de vraag: zijn de excuses wel oprecht? Of gaat het er gewoon om dat Servië een obstakel voor toetreding tot de EU uit de weg wil nemen, door de esterse kijk op de massamoord in Srebrenica over te nemen?Ik vind die vraag op zich reëel. Elke keer als officiële gevestigde politici iets humaans zeggen, vragen verstandige mensen zich af wat het belang er achter kan zijn. Het idee dat al die Servische parlementsleden puur de stem van hun geweten eindelijk laten spreken is inderdaan niet erg plausibel.

Toch hoort er bij deze benadering wel een kanttekening. Het komt niet zo heel erg vaan voor dat parlementen misdaden afkeuren die door hun eigen regering, of een nauw ermee verbonden regering, zijn bedreven. Het komt nog veel minder vaak voor dat zo’n felle afkeuring gebeurt van misdaden die nog helemaal niet lang geleden zijn bedreven bovendien, zodat verantwoordelijken nog leven. Het zou vergelijkbaar zijn met het Amerikaanse Congres en andere NAVO-parlementen die resoluties aannamen waarin het keer op keer bombarderen van dorpen vol onschuldigen, bruiloftvierders  en begrafenisgangers, in Afghanistan, van begin 2002 tot kort geleden in de provincie Uruzgan – 27 doden bij een luchtaanval – werd veroordeeld, compleet met excuses. Maar vermoedelijk gebeurt dat pas als de Amerikaanse macht is ingestort, en andere machten de VS-politici tot zulke stappen dwingen. Zonder zwaarwegende belangen komen politici  zelden tot menslievendheid.

Nee, de VS-politici houden zich liever onledig met het aannemen van resoluties over misdaden van ándere staten. Zo stemde de buitenland-commissie van het Huis van Afgevaardigden in de VS in maart voor een niet-bindende resolutie die de genocide –  en ja, daar was écht van genocide sprake ! – tegen Armeniërs, door Turkse troepen bedreven tijdens de Eerste Wereldoorlog, veroordeelde. Dit is natuurlijk net zo goed een politiek steekspel: Turkije moet onder druk gezet worden, er moeten mensenrechten-eisen gesteld worden voor Turkije een volwaardig Westers partner mag worden. Tegelijk moet Armenië – pro-Westerse voorpost in de strategisch gelegen kaukasus – kennelijk te vriend gehouden worden. Ik kan me alleen hier geen NRC-vraagstelling herinneren, of deze resolutie wel oprecht bedoeld was. Een kritische houding is daar blijkbaar pas echt welkom als die zich tegen landen richt die uit de door het Westen voorgeschreven pas lopen, of te lang hebben gelopen.

Erg serieus kon ik het spektakel in ieder geval niet nemen. Zolang de reeks van genocides en massamoorden tegen de oorspronkelijke Indiaanse bevolking, waarmee de Amerikaanse staat zich gevestigd heeft, nog steeds niet in de felste bewoordingen worden afgekeurd oor het Congres, compleet met excuses, teruggave van gestolen land en een enorme schadeloosstellng, is  élke officiële uitspraak van de VS over misdaden van andere staten ongeloofwaardig, lachwekkend en hoogst verdacht.


Dodelijke explosie in Griekenland

31 maart, 2010

Ut Griekenland kwam begin deze week akelig nieuws. Bij eem bomexplosie kwam afgelopen zondag een 15-jarige jongen om. Hij had een tas gevonden en meegenomen. Toen hij die opende, ontplofte de inhoud, met dodelijk gevolg. De explosie verwondde zijn zusje van 10 jaar zwaar, en bezorgde zijn moeder lichte verwondingen, volgens de politie. Wrang detail: het gaat om een straatarm gezin. De jongen had de rugzak met dodelijke lading gevonden in een vuilcontainer, kennelijk op zoek naar iets nuttigs of eetbaars.

In de media wordt onmiddellijk verband gelegd met de reeks bomaanslagen, voornamelijk opgeëist door linkse stadsguerrilla-groepen die de laatste jaren van zich doen spreken. Natuurlijk zu het de gezagsdragers goed uitkomen als ze de dood van deze jongen, en de verwonding van zijn familieleden, in de schoenen konden schuiven aan links. Dat zou de aandacht afleiden van de aanslagen die de autoriteiten zelf, in de vorm van zware bezuinigingen, op het levenspeil van miljoenen mensen in Griekenland plegen. Het zou stromingen die verzet pogen te organiseren tegen deze bezuinigingen en tegen de regering, in de hoek van gewelddadige criminelen kunnen duwen.

Er is geen enkele aanwijzing dat de explosie inderdaad toe te schrijven is aan links. Taxikipali geeft op Libcom.org weer eens zeer nuttige achtergronden en details. Eén belangrijke stadsguerrillagroep heeft in felle bewoordingen iedere betrokkenheid ontkend. De groepering,  Kern van Vuur Samenzwering, wijst erop dat ze altijd tijdig waarschuwt als ze een explosief plaatst, om slachtoffers te voorkomen. Ze roept daders, als ze uit andere linkse hoek komen, op de verantwordelijkheid op te eisen. Zo niet, dan is het kennelijk een provocatie van de staat, of van uiterst rechts, of een combinatie daarvan. De politie erkent inmiddels ook dat het mechnisme van het explosief afwijkt van het bij een eerdere, wel door genoemde groep opgeëiste aanslag, gebruikte mechaniek.

Dit is op zch geen bewijs datgenoemde groep het niet heeft gedaan. Inmiddels is deaanslag echter opgeëist: door een nonazi-groep, onder de naam Revolutionair Nationaal-Socialistisch Front.  Zoiets is veel aannemelijker – maar ook deze claim bewijst op zich niets. Iedereen kan zich van een ronkende naam voorzien en een aanslag opeisen. Maar enkele dingen kunnen we wel vaststellen:

ALS de aanslag – een misdadige aanslag, je riskeert geen levens van onschuldigen, je plaatst geen bommen zonder nadrukkelijk te aarschuwen, dat is wel het allerminste – uit linkse hoek komt, dan is het een stompzinnige keus. Zulke aanslagen zijn koren op de molen van rechts, van de autoriteiten, van de politie – zeker in een tijd van grote sociale spanning. Het legitimeert, in de beeldvorming,  hard politiegeweld tegen linkse activisten, uitgebreider bevoegdheden van de staat tegen verzet van arbdiers, studenten, jongeren. Precies níét wat Griekenland nu kan gebruiken.

Dit argument geldt trouwens, in een wat mildere vorm, sowieso tegen de strategie van stadsguerrilla, in Griekenland en elders. Maar bij het opblazen van gebouwen van grote symboolwaarde – politiebureaus, regeringsgebouwen, banken – staat daar nog tegenover dat hiermee de woede die miljoenen voelen tegen de gevestigde orde als het ware krachtdadig wordt onderstreept, zonder dat er slachtoffers vallen. Het criminaliseren van groepen die zulke gebouwen opblazen zonder dat er doden en gewonden bij vallen, gaat de Griekse staat niet makkelijk meer af, zozeer heeft die staat al aan gezag ingeboet bij grote delen van de bevolking. Gelukkig maar.

Maar het risico dat ook dit soort, niet tegen personen gerichte, aanslagen, helemaal misgaat, bij vergissing, is nooit afwezig. Het blijft een riskante strategie – en ook een tamelijk overbodige. Ik geloof namelijk niet dat de honderdduizenden stakers en betogers van de afgelopen weken en maanden in Griekenland veel aanmoediging-per-bomaanslag nodig hebben.


Politieke crisis in Nederland, deel 4: zenuwentoestanden

29 maart, 2010

Verschillen in omvang, tempo en timing van bezuinigen enerzijds; Wilders en hoe zich daartegenover op te stellen anderzijds. Dat zijn de twee grote factoren die het partijpolitieke gevecht bepalen. Dat zijn de twee elementen van de politieke crisis die in de eerste maanden van 2010,met kabinetscrisis, gemeenteraadsverkiezingen onlangs en parlementsverkiezingen binnenkort, aan de oppervlakte is getreden.

We zien rond beide thema’s meningsverschillen, spanningen, verbrokkeling. Van weinig en in rustig tempo bezuinigen naar veel en snel: dat is de schaal van linkse naar rechtse partijen. In essentie is dat meningsverschil niet zo heel bijzonder. De recessie zet de zaak wel extra onder druk, net als de alarm-cijfers van het Centraal Planbureau. Maar, gezien het feit dat er van arbeiderskant nog geen grootschalig verzet tegen bezuinigingsbeleid voelbaar is, lijkt de toestand op dat punt voor de politiek beheersbaar. Dat laatste kan overigens wel vrij opeens veranderen.

Politiek beheersbaar: dat geldt veel minder voor de Wilders-factor. Vrij opeens hebben alle partijen te maken met het vooruitzicht van een uiterst-rechtse partij die boven de 20 zetels dreigt te halen en zich nadrukkelijk niet aan de gangbare regels van het  politieke spel houdt. De opstelling van de PVV maakt coalitievorming ermee vrijwel onmogelijk. Veel wijst erop dat die partij zo’n coalitie ook niet wil. De partij gaat voor een nog veel grotere invloed, zodat ze een regering kan domineren en aan de rechtse verbouwing kan beginnen die de partij beoogt. Dat lukt niet met 24 zetels, dus gaat ze voor de 45 zetels – door haar islamofobe racisme te blijven etaleren, door te blijven schoppen tegen de ‘linkse elite’, en zo doende  het breed levende anti-gevoel onder heel veel mensen verder te misbruiken voor naakte, harde macht.

Soms lijkt Wilders tekenen te geven dat de soep toch iets minder heet gegeten wordt. Zo was er kort vóór de gemeenteraadsverkiezingen opeens het nieuws dat de PVV bij regeringsdeelname maar één echt hard punt zou inzetten: geen AOW-verhoging! Dus níet het gedoe rond hoofddoeken of straatcommando’s of wat voor fascistengedoe dan ook. Nee, een sociaal-economisch thema, en een nogal populair thema ook. Al dat islamofobe gezeur leek opeens geen principieel punt, maar gewoon wisselgeld te zijn.

Dit is echter geen werkelijke opening naar coalitievorming. Het is juist te zien als een zeer behendige vorm om een coalitie uit te sluiten, de schuld ervoor buiten zichzelf te leggen, en zich ook nog van een sociaal gezicht te voorzien. Immers: een nee tegen hogere AOW-leeftijd wordt naast de PVV slechts door één andere partij naar voren gebracht: de SP. Met díé partij is echter over de volle breedte door de PVV geen coalitie te sluiten. Agnes Kant was in haar laatste weken als SP-aanvoerster tamelijk hard tegen Wilders. Ik doel op “De PVV zoekt zondebokken. De SP zoekt oplossingen”, dat soort kerngezonde uitlatingen. De hele felle anti-linkse houding van de PVV duidt ook op een afgrond tussen beide partijen. Het idee dat deze twee partijen dat gaan overbruggen, enkel vanwege de AOW-leeftijd, lijkt me niet erg realistisch. Nog afgezien van de totale onwenselijkheid ervan: links hóórt natuurlijk sowieso niet met fascisten te gaan regeren. En dan nog: een PVV met, ik noem maar iets, 26 zetels, en een SP met, laten we zeggen, 12 zetels… dat zijn er samen 38. Dat is nu niet bepaald een parlementaire meerderheid.

Veel logischer is natuurlijk een coalitie tussen CDA, VVD en PVV. Noch CDA, noch VVD sluiten zoiets uit, tot hun schande. Maar voor beide partijen is een hogere AOW-leeftijd best belangrijk. Door uitgerekend van dát punt een breekpunt te maken, gooit Wilders de deur voor de enige coalitie die enigszins realistisch is, dicht. Dat doet hij rond een thema waar hij mee kan scoren, en waarmee hij CDA en VVD, vanwege hun opstelling, als niet erg sociaal kan afschilderen.

Wilders profileert zich met deze tactische truuk tegelijk als verdediger van de AOW-leeftijd, én hij handhaaft zijn rol als rebel van rechts. En precies die laatste rol levert hem zoveel steun op. En mochten  VVD en CDA toch met hem in zee gaan en de prijs betalen – dan is Wilders prompt de held die de AOW-leeftijd heeft gered. Heet zoiets nu niet een win-win-situatie? Nee, dóm is Wilders  bepaald niet. En van PVV-verwatering, waar Anja Meulenbelt zich vrolijk over maakte, is niet erg sprake.

Andere partijen hebben geen effectief antwoord op Wilders’ opmars, en raken daar behoorlijk zenuwachtig van. GroenLinks en D66 nemen vrij stevig stelling tegen de vreemdelingenhaat die Wilders propageert. Maar omdat ze beiden, D66 maar toch ook GroenLinks, niet of zeer onvoldoende voor onze sociale rechten  opkomen – weer die AOW-leeftijd! – , staan ze niet sterk tegenover Wilders. Ze zijn kwetsbaar voor zijn aanvallen, waar hij trouwens zichtbaar van geniet.

Datzelfde geldt ongetwijfeld ook voor de houding van de kersverse PvdA-chef Cohen: op redelijke toon opkomen voor multiculturele waarden en verworvenheden – maar tegelijk een beleid verdedigen dat mensen niet of volstrekt onvoldoende beschermt tegen werkloosheid en tegen de consequenties van bezuinigen. Sterker, voor nogal wat bezuinigingsbeleid draagt de  PvdA waar hij leiding aan geeft, medeverantwoordelijkheid. Als Wilders smalend tegen Cohen  zegt: ‘wat hebben wij aan theedrinken in het buurthuis, als er geen geld is voor onze bejaarden?’ – let wel: ‘ónze bejaarden’,  moslim-bejaarden zijn natuurlijk iets héél  anders – wat heeft Cohen dan voor verweer?

Stellingnemen tegen het racisme van de PVV door partijen die, met neoliberaal beleid de woede voeden die Wilders zo behendig exploiteert, is als strategie uiteindelijk niet effectief. Maar meegaandheid met Wilders is dat evenmin. Je hongert een monster niet uit door het eten te geven. Je maakt racisme niet minder door eraan tegemoet te komen. Je schakelt fascisten niet uit door ze mee te laten regeren. Van Geel, nog eventjes fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer, schrijft bijvoorbeeld: “De politiek lijkt te vergeten, in hun aversie van de stijl en agressie van hun debatopponent, dat er in Nederland honderdduizenden, zo niet miljoenen mensen de problemen ervaren die Wilders adresseert.” Zo geeft hij Wilders en levensgevaarijk soort van erkenning. Zo moet het in ieder geval niet.

Bovendien ontwijkt Wilders de pogingen om hem in te kapselen ook nog eens zeer behendig. De beschamende klucht rond de collegevorming in Den Haag laat dat zien. Het liep vast op het hoofddoekenverbod – maar hoe! De informateur nota bene voorstelt invoering van een hoofddoekenverbod eventueel  aan een haalbaarheidsonderzoek te onderwerpen, in plaats van volstrekt onbespreekbaar te houden. Maar zelfs dat was niet voldoende. De PVV eiste hoe dan ook invoering van zo’n verbod. De PVV wil kennelijk buitenspel gezet worden, tenzij ze verregaand  haar racistische zin krijgt. Dat versterkt haar underdog-positie, en daarmee haar aantrekkelijkheid voor opstandige kiezers.

Dit alles betekent dat de gevestigde politiek op dit punt met  de handen in het haar zit. In combinatie met crisis en bezuinigingsdynamiek leidt dit tot allerlei spanningen, tussen partijen en binnen partijen. In elk geval moeten ze impopulair beleid zien te verkopen: bezuinigen doet pijn, hoe dan ook. Ze moeten bovendien rekening houden met grote problemen om een werkbare coalitie te vormen. Nu zoveel stemmen naar een partij gaan  die niet meedoet met het gangbare  coalitiespel, blijven er voor de gangbare potentiële regeringspartijen minder stemmen over.

Dat betekent dat er waarschinlijk geen kabinet van drie partijen te vormen is: er zal een vierde moeten aanschuiven. Het betekent ook dat de verschillen in omvang tussen partijen  zodanig zijn dat het erg onvoorspelbaar is welke de grootste zal worden. Momenteel staat de PvdA aan top. Maar binnen een paar weken kan dit weer het CDA zijn – of de PVV. Is het, bij al deze onzekerheid, vreemd dat veel politici aan de rand van een burn-out zitten, zich achter de oren krabben of ze dit nerveuze gekkenhuis nog vier jaar willen bewonen – en een spontaan verlangen naar hun al te lang verwaarloosde gezin voelen opkomen?

Dat er samenhang is tussen de geschetste politieke spanningen en het vertrek van zovele politici is enigszins af te leiden uit  welke partijen het meeste kopstkken zien vertrekken – en welke er geen last van hebben. Trouw heeft een keurig overzicht. Twaalf CDA-ers komen niet meer terug, dertien als we Balkenende meerekenen, die alleen als premier terug wil komen. Zeven PvdA-ers, plus nog eens drie die alleen als bewinspersoon verder willen maar niet als Kamerlid. Twee VVD’ers, één iemand van de ChristenUnie, één SGP-er, en  drie SP-ers. Bij sommigen hoeven we er niets schokkends achter te zoeken. Remkes, VVD-er die het voor gezien houdt, is 58 jaar en heeft er een lange carrière opzitten. Remi Poppe, SP-er is 70 jaar, maar gaat hopelijk nog lang van een welverdiend pensioen genieten. Maar de aantallen vertrekkers zijn toch opmerkelijk, en in de lijst zitten toch ook veel jonge mensen. Dat een komende superster van het CDA als Eurlings het voor gezien houdt, is tekenend.

Ook opvallend zijn de partijen die géén last hebben van de vertrekkoorts. In het lijstje ontbreekt D66 – uitgerekend een partij die er in de peilingen goed voorstaat. De club blaakt van zelfvertrouwen, het gezin kan kennelijk wachten. In het lijstje ontbreekt bovendien de PVV. De Kamerleden van die club hebben er kennelijk zín in, en met het vooruitzicht dat ze er straks minstens tien collega’s bij krijgen, is dat niet vreemd.

Het geeft trouwens ook te denken dat de PVV-fractie – zo heel anders dan eerder de verder redelijk geestverwante LPF-fractie – niet door grote schandalen en ruzies uiteen is gevallen. De PVV biedt geen klucht, geen ruzie, geen hilarisch spektakel van Bomhoffelijkheden en Heinsbroekenlol. Elk idee dat dez club zichzelf wel zal ontmaskeren of door de mand zal vallen als incompetent, is een zeer schadelijke illusie. Dit gevaarlijke verschijnsel gaat niet vanzelf zomaar weer weg. Het moet – net als trouwens de hele bezuinigingsdreiging en de daarop gebouwde politiek – bestreden worden. Maar hoe?

(wordt vervolgd)


Politieke crisis in Nederland, deel 3: Wilders

27 maart, 2010

Naast de in het hele politieke spectrum doordreunende bezuinigingslogica is het de opkomst van Wilders die het politieke bestel hevig onder druk zet, tot verwilderde reacties leidt en de algehele crisissfeer nu en dan tot grote hoogte opjaagt. We zagen in deel twee al hoe Wilders erin slaagt de opgehoopte, door decennia van marktgerichte politiek gevoede, woede van mensen een rechtse, racistische draai te geven. Het is van belang om te zien hoe hij dat doet, en wat voor dynamiek hij daar mee aanjaagt.

Wilders benut een bepaalde vorm van racisme om aanhang te wnnen en macht te vormen. Het gaat hier niet alleen om het helaas gangbare racisme van ‘ze-pikken-onze-banen-onze-huizen-en-onze-uitkeringen’, al is dat gif bepaald niet afwezig. Wilders bestempelt hele gemeenschappen – moslims, maar feitelijk iedereen die uit landen komt waarin de islam de meestvoorkomende godsdienst is, ongeacht wat mensen precies geloven – tot bedreiging, tot gevaar. De aanwezigheid van moslims, van de islam als gemeenschap, bedreigt volgens hem de veiligheid. Moslims zijn niet loyaal aan de Westerse, Nederlandse cultuur, en vooral aan de Nederlandse natie. Daarom moet hun aanwezigheid in Nederland worden tegengewerkt, door immigratiestop en deportatiedreiging. Moslims vormen een ‘volksvreemd element’  in Nederland. Dat is de essentie van Wilders’ verhaal.

Hard racisme, leidend tot verregaande uitsluiting en beroving van rechten van hele bevolkingsgroepn, is hier ingebed door scherp, extreem fel nationalisme. Zogeheten autochtone Nederlandese mensen onderaan worden met dit nationalisme verbonden aan zogeheten autochtone Nederlanders bovenaan en tegelijk op deze manier opgezet tegen zogeheten allochtonen mensen onderaan die afkomstig zijn uit  bijvoorbeeld Marokko en Turkije. De mensen onderaan – arbeiders, mensen met een uitkering  – komen tegenover elkaar te staan, de arbeidersklasse raakt verscheurd en gesplitst. In de plaatsvan klassenloyaliteit – arbeiders van alle achtergronden tegen de ondernemers  die hun lonen laaghouden en hun werkdruk hoog, en tegen de gevestigde politiek die bezuinigt en ondernemers helpt – komt nationale loyaliteit die Nederlandse arbeiders in een belangengemeenschapverenigt met ondernemers en politici, terwijl arbeiders van andere achtergonden worden buitengesloten.  Volksgemeenschap, heette zoiets in de jaren dertig en veertig.

Dit scherpe, op verregaande uitsluiting en beroving van rechten gerichte, racisme, ingebed in en gevoed door fel nationalisme, brengt Wilders ideologisch dicht in de buurt van fascistische opvattingen en praktijken. Zoals hij  de islam als ‘volksvijand’ omschrijft, zo omschreven nazi’s die eerdere ‘volksvijand’, het jodendom. Het zondebok-mechanisme – een bepaalde bevolkingsgroep aanwzijden om daar de schuld van problemen op af te wentelen – zagen we destijds, en we zien het nu weer. Het doelwit is veranderd. Het doel is zeer verwant.

Dat doel is tweeledig. We zagen al dat dit soort racisme de mensen onderaan – de arbeidersklasse – verdeelt: autochtonen tegnover migranten, wit tegenover gekleurd. Dit maakt het moeilijker om samen een vuist te maken, bijvoorbeeld tegen ondernemers als er gestaakt moet worden, tegen de regering als er verzet tegen bezuinigingen nodig is. Zo verzwakt racisme de gevechtskracht van de arbeiders. Of Wilders dit heel bewust beoogd, kun je sterk afvragen. Maar dit is wel het effect. En de beschadigde gevechtskracht treft niet alleen migranten, het treft de héle arbeidersklasse, ook die  witte Nederlandse arbeiders die Wilders uit frustratie hun steun geven. Wilders steunen is voor deze mensen snijden in eigen vlees.

Wilders hanteer zijn type van nationalistisch gevoed racisme als stemmentrekker en stemmenbinder – als machtsmiddel dus. Hij vergaart langs deze weg een groeiende, felle en gemotiveerde aanhang, een soort van massabeweging, een electorale knokploeg ook. Deze aanhang heeft hij nodig, voor een vérgaande politiek om Nederland grondig te verbouwen. Het gaat bij die verbouwing om veel meer dan het uitsluiten van moslims. Wilders beoogt een forse wijziging in de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal. Hij streeft naar een maatschappij waarin rechten van arbeiders structureel worden verzwakt, waarin ondernemers structureel een sterkere positie hebben om hun winsten te boeken.

Racisme is hier onderdeel van, zoals we zagen, vanwege de verzwakking van de abeidersklasse  die dit teweeg brengt. Maar het gaat veel verder. Hij hamert voortdurend op de koppeling tussen criminaliteit en migranten, met name moslims. Daar gaat zijn riedel over ‘Marokkaanse straatterroristen’ over. Dit jaagt racisme aan – en tegelijk motiveert hij hiermee een steeds harder staatsoptreden, met grotere politiebevoegdheden. Dat zien we in PVV-oproepn om de politie het recht te geven ‘relschoppers’ desnoods “in de benen te schieten’, en in de roep om straatcommando’s in Almere. Het Nederland van Wilders is een soort politiestaat.

Het Nederland van Wilders is ook een land waarin wordt afgerekend met links. Dáár gaat Wilders’ retoriek over ‘de linkse kerk’, de ‘ linkse elites’ en de ‘links hobbies’ die mogen wegbezuinigd, over. Wilder verwijt links te veel ruimte te bieden aan de rechten van migranten, te ‘multicultureel’ te zijn. Maar er spelen andere dingen. In het verkiezingsprogramma dat hij hanteerde in 2006 stond afschaffing van het minimumloon, en ook het niet-verbindendverklaren van CAO’s door de regering. Het eerste is een grove aanval op het beetje bestaanszekerheid dat werkende mensen nog hebben. Het tweede is een oorlogsverklaring aan vakbonden: zonder die verbindendverklaring wordt het aantrekkelijk voor ondernemers om géén CAO met een vakbond af te sluiten: zo’n CAO is dan immers niet meer geldig voor de hele bedrijfstak, maar alleen voor bedrijven die daadwerkelijk getekend hebben.

Wilders betoonde zich hiermee een vijand van arbeidersrechten, en van organisaties waaraan arbeiders nog enige bescherming aan ontlenen. Zijn vijandschap jegens links wortelt in vriendschap voor ondernemers, en wel van die groep ondernemers die de arbeidersbeweging niet maar een beetje willen terugdringen, maar de arbeidersklasse het liefst verregaand van hun rechten en wapens tot zelfverdediging willen beroven. Het is niet langer juist om zijn politiek als doodgewoon hard neoliberaal te kenschetsen. Voor hem is élke sociaal-economische eis een manier tot machtsvergroting waarvoor ook beginselen over economische sturing (meer of minder markt) mogen wijken. Maar zijn loyaliteit aan hardhandig doorgezette ondernemersbelangen is glashard.

Wilders wint via racisme kiezers om deze keiharde rechtse aanval op onze rechten door te kunnen zetten. En hij hanteert deze kiezerssteun niet op een gewone parlementare manier. Hij gaat zijn zetels niet inbrengen in het klassieke spel van geven en nemen dat ‘kabinetsformatie’ heet. Hij schopt liever, met verwijzing naar zijn grote aanhang, tegen de hele gevestigde politiek aan, om zo zichzelf als sterke man te profileren en zijn aanhang nog verder te vergroten. Hij beoogt machtsovername, om van daaruit zijn racistische en arbeidersvijandige politiek door te zetten, met behulp van grove autoritaire gewapende staatsmacht. Hij gebruikt zijn electorale aanhang feietelijk als stormram tegen links, tegen de arbeidersbeweging, als een indirect soort van knokploegen.

De aanpak past in de fascistische traditie. Racisme, nationalisme, ontkenning van gelijkheid van bevolkingsgroepen, ontkenning van arbeidersrechten, een openlijk autoritair soort van staat en maatschappij, dit alles bereikt door een wel electorale maar geenszins parlementair opererende massabeweging – het zijn toch wel zeer evidente parallellen. Het énige verschil waar mensen die Wilders nog steeds geen fascist willen noemen op wijzen, is de afwezigheid van daadwerkelijke PVV-knokplegen op straat. Dát hij zich de steun van straatfascisten laat aanleunen blijkt echter nu al. We zagen dat bij de PVV-demonstratie bij de rechtbank waar het proces tegen Wilders plaatsvond: mensen met een staat van dienst bij allerhande fascistische clubs waren daar rijkelijk vertegenwoordigd, zoals onderzoeksgroep Kafka laat zien.. Wilders’ bewering dathij het ook niet kan helpen  als er rechts-radicalen naar zijn betoging kwamen, is niet erg terzake. Het is veelzeggend dat deze lui op juist zijn actieoproep afkomen, of hij deze supporters nu verwelkomt of niet. De verwantschap is er.

Bovendien is zijn uitgesproken afkeer van extreem-rechtse steun weinig geloofwaardig. Mensen die op die actie waren, hadden zich tevoren aangemeld Wilders had, zoals een artikel  op de website Krapuul.nl het stelt, “zijn notire rechts-extremisten zelf uitgenodigd”. We zagen hetzelfde soort  steun ook in Londen: op de dag dat hij Fitna vertoonde in het parlemensgebouw, liepen ettelelijke honderden mensen van de EDL, een fascistische straatvechtersclub, hem demonstratief toe te juichen. Nee, eigen straatbendes heeft Wilders niet. Dat zijn optreden de klassieke fascistische straatdynamiek helpt ontketenen, valt echter niet meer te ontkennen. Daarmee vervalt het laatste argument om Wilders en zijn PVV niet als vorm van fascisme te kenschetsen, wel helemaal.

Maar het argument was sowieso niet adequaat. Knokploegen, uiteindelijk paramilitaire organisaties als de SA waar de nazi’s over beschikten, pasten in de soort van burgeroorlog waar Hitler zich op voorbereidde, een strijd tegen een sterk, goed georganiseerd, en deels bewapend links. Zowel de sociaaldemocraten als de Communistische Partij hadden zelf arbeiders in knokploegen en een soort partijmilitie georganiseerd. De SA was er vooral om die organisaties van links te kunnen verpletteren, en vervolgens terreur in de arbeiderswijken te kunnen uitoefenen.

Links heeft die kracht en organisatievormen vandaag niet. Er is geen SP-militie. Er zijn geen knokploegen van de ABVA KABO om de stakingen van ambtenaren extra kracht te geven. Het versplinteren van arbeiderseenheid en arbeidersslagkracht heeft vandaag de dag nauwelijks een PVV-militie nodig. Het islamofobe racisme splitst de arbeidersklasse al vrij effectief. Hate mails en dreigtelefoontjes, vergiftige internetforums en andere vormen van digitale pesterij doen veel van het noodzakelijke werk. De contunue electorale druk die Wilders, via zijn huidige maar vooral zijn dreigende komende zeteltal, weet te bereiken doen een ander deel. Maar het structureel verzwakken en versplinteren – en volgens iemand als Trotski, die naast veel onzin over andere onderwerpen veel zinnigs over vooral het Duitse het fascisme schreef was dat een wezenskenmerk van de nazi-ambities – is een herkenbaar deel van de door PVV en Wilders ontketende en beoogde dynamiek.  Dát maakt hem, ook zonder eigen knokploegen, tot een fascist, en de PVV tot fascistische beweging. Verschillen in vorm en context zijn er – maar de overeenkomst met eerder fascisme weegt zwaarder.

De continue electorale druk die Wilders uitoefent is een wezenlijk element in de huidige politieke crisis. Het hele gevestigde politieke bestel reageert met grote nervositeit, en zonder veel begrip. Wilders slaagt er behendig in om heel veel anti-establishments-sentimenten aan te wakkeren en achter zich te krijgen. Vanuit het establishment wordt geroepen dat het een schande is, dat Wilders onbeschoft praat, dat hij de harmonie tussen bevolkingsgroepen verstoort. Alsof Wilders dat niet weet! Wilders wíl geen harmonie tussen bevolkingsgroepen. Hij wil de macht, door de ene bevolkingsgroep te manipuleren en de andere rechtstreeks te vertrappen.

Gevestigde politici zwabberen heen en weer tussen twee soorten aanpak. Eerst was er vooral meegaandheid: Wilders heeft wel een punt tegen de islam maar hij schiet een beetje door, je moet het een beetje nuanceren allemaal. Dat was jarenlang de hoofdtoon. Maar daarmee gaven ze Wilders gelijk. Mensen gingen zeggen: als iedereen hem gedeeltelijk gelijk geven, dan ga ik achter Wilders staan, want die  loopt hierin voorop. Een race tussen hard en soft racisme wordt weer eens door de meer consequente, openlijker vorm van racisme gewonnen.

Inmiddels komen er vanuit GroenLinks, D66 en ook wel de SP, hardere anti-Wilders-geluiden, waarin hij soms zelfs in de extreem-rechtse hoek wordt neergezet en zijn racisme wordt aangevallen. Probleem is niet dat uitspraken van bijvoorbeeld Pechtold over Wilders niet kloppen: dat doen ze namelijk vaak wél. Probleem is degene wie het zegt: aanvoerder van een partij die, door zijn voorkeur voor hard neoliberalisme, de onvrede voedt waar Wilders mee aan de haal gaat. Het is D66  die in de verkiezingscampagne pleit voor doorvoerig van de hogere AOW-leeftijd (evenals trouwens GroenLinks, althans voor mensen die anders niet aan een arbeidsverleden van 45 jaar komen). Met woorden bestrijdt Pechtold Wilders. Met beleid jaagt hij mensen in Wilders’ armen. En Wilders is niet te beroerd om verzet tegen hogere AOW-leeftijd tot propagandapunt te maken. Zo helpt de gevestigde politiek Wilders hoe dan ook, of ze hem nu in woorden bestrijdt of hem naar de mond praat.


Politieke crisis in Nederland, deel 2: rechts, links, rechts…

26 maart, 2010

Zoeken naar kostenverlaging om meer ruimte te krijgen voor winst en de concurrentiepositie van ondernemers te verbeteren – dat is waarom de kapitalistenklasse in Nederland belang heeft bij bezuinigingen. Minder staatsuitgaven betekenen lagere belastingen, en die maken het mogelijk om meer geld in de ondernemerskas te houden, voor dividend, investeringen,  topsalarissen en bonussen. Bezuinigen maakt dat  terugdringen van staatsuitgaven makkelijker –  al is een bij gebrek aan bezuinigingen oplopende staatsschuld beslist niet het grote probleem dat rechtse politici er zo graag van maken.

In deze drang tot meer winst en een sterkere positie tegenover concurrenten wortelt de aandrang tot bezuinigen die de politiek momenteel in een ijzeren greep houdt. Alle partijen voelen die aandrang, alle partijen hebben zich deze logica in meerdere of mindere mate eigen gemaakt. De politieke spanningen hangen voor een aanzienlijk dele met deze bezuinigingslogica samen. Overeenstemming is er over de noodzaak ervan. Maar over timing, tempo en omvang bestaan grote meningsverschillen.

Elke partij heeft een andere mix tussen de bezuinigingen als noodzaak enerzijds, en de gezochte steun van kiezers  anderzijds. De ideologie van partijen speelt vervolgens een rol om die mix tot stand te brengen en in effectieve PR om te zetten. Bij een partij als de SP die voornamelijk geldelijke en kiezerssteun  van lager betaalde arbeiders en mensen met een uitkering zoekt, met een sociaaldemocratische ideologie, pakt de mix heel anders uit dan bij partijen als VVD en CDA die haar fondsen van rijke mensen haalt, haar kiezers veelal bij middenstanders en beter betaalde arbeiders en haar ideologie uit een mengsel van liberalisme en conservatisme. Bij de eerste is de neiging om bezuinigingen beperkt te houden om de achterban te ontzien groter. Bij de tweede zal de neiging om de bezuinigingen snel en fors door te zetten – die voornamelijk kiezers van andere partijen raken, en de geldschieters en steungevers van de eigen partij juist helpen – veel groter zijn. Dit soort mechanismes verklaart zowel de algemene richting van komend beleid als ook de talloze meningsverschillen.

Dit is één van de factoren die het politieke bestel onder druk zet. Maar als dit de enige motor van de  politieke crisis was, zag het landschap er bepaald anders uit. Dan zou de strijd veel meer gepolariseerd zijn langs sociaal-economische lijnen, dan zouden juist partijen die bezuinigingen erg beperkt willen houden, er veel beter vor staan in de peilingen. Als de tegenstelling  tussen hard, snel en niets ontziend bezuinigen enerzijds en traag, weinig bezuinigen, rekening houdend met laagbetaalden en collectieve voorzieningen anderzijds, centraal zou staan, dan zou de SP niet, zoals nu, op 9 zetels staan in een peiling, maar er veel beter in slagen om haar kiezers vast te houden. Dan zou rechts in de peilingen veel en veel zwakker staan. Want bezuinigingen gaan heel veel mensen treffen, en de partijen die het hardst willen bezuinigen, zouden hun kiezers zien weglopen als dit thema het overheersende thema was. Dat gebeurt momenteel niet. Er speelt kennelijk dus nog veel meer.

De tweede factor die de politieke crisis aanwakkert zouden we kunnen omschrijven als: misvormd gebundelde, verkeerd gerichte, extreem-rechts gekanaliseerde onvrede. Die onvrede zélf werd en wordt gevoed door het marktgerichte beleid van inmiddels de afgelopen tientallen jaren. Bezuinigen was daar deel van, privatisering en de blootstelling van collectieve voorzieningen aan marktwerking waren twee andere peilers van wat als neoliberalisme bekend is komen te staan.

Het beleid leidde tot verslechteringen in onderwijs, zorg en openbaar vervoer. Het heeft het levenspeil de betaanszekerheid van mensen die afhankelijk zijn van sociale voorzieningen aangetast. Terwijl regeringen dit neoloberale beield doordrukten, gebruikten ondernemers de ruimte die hen geboden werden om hun winsten en de inkomsten van zichzelf  op te krikken. Miljoenen mensen voelden hoe hun levens moeilijker werden hoe zwaar het werd om rond te komen, hoe onzeker het bestaan was. Tegelijk zagen ze dat een beperkte groep zich ongestaard verrijkte. Dat alles leidde tot onbehagen onvrede, en soms tot uitbarstingen van protest.

Tussen 2002 en 2006 had deze onvrede vooral een hoopgevende, naar links gerichte dynamiek. Er was het in deel één van deze serie genoemde vakbondsprotest van 2004. Er waren demonstraties tegen de Irak-oorlog in 2003, er waren acties voor een generaal pardon voor mensen die al te lang op erkenning as vluchteling hadden moeten wachten. Die laatste twee thema’s hadden niet rechtstreeks betrekking op het neoliberale beleid. Maar dat beleid voedde wel de onvrede die ook tegen andere stukken beleid – oorlogsdeelname, deportatiebeleid tegen vluchtelingen – tot uiting kwam.

Als klap op de vuurpijl kwam het referendum tegen de neoliberale EU-grondwet, dat tot een dramatische, voor een flink deel door de SP aangejaagde, nee-stem leidde. In 2006 zagen we vervolgens een grote verkiezingsoverwinning van die SP, die voor een flink deel het anti-neoliberale, anti-regeringssetntiment had weten te bundelen en in zetels wist om te zetten. Zo werd de terechte woede van een jaar na jaar getergde arbeidersklasse omgezet in  een referendum-uitslag, in parlementaire posities en in vakbondsacties.

Maar de vakbondsacties hadden slechts beperkt resultaat, de EU-grondwet kwam er in iets gewijzigde vorm toch, en de parlementaire SP-macht leidde niet tot regeringsdeelname, en ook niet tot veel positief resultaat. Slechts beperkte bijstellingen van beleid werden binnengehaald, zoals het uiteindelijk acepteren vn een generaal prdon voor lang wachtende vluchtelingen. Dat was de fooi die de PvdA als progressief pronkstuk mocht binnenhalen om deelname aan een kabinet met CD en CU wat meer verteerbaar te maken – en waarmee de PvdA aan SP-kiezers kon laten zien dat er ook via de PvdA heus nog wel iets progressiefs te behalen viel. Voor jarenlang maatchappelijk verzet en linkse overwinningen in de stembus was dit alles toch wel een vrij magere oogst.

De onvrede had linkse beddingen gevonden – en vrij weinig bereikt. Dat opende nieuwe ruimte voor pogingen om de woede en getergdheid een rechtse draai en uitlaatklep te geven, de woede  een ander, misplaatst, doelwit te geven. Dit is wat Fortuyn al met groot succes deed in 2002. Maar pogingen om dit, na de moord op Fortuyn, verder door te zetten, liepen stuk. Dat lag niet zozeer aan het op zichzelf zeer aanzienlijke geklungel van Fortuyns politieke nazaten. Veel belangrijker was dat, met een economische inzinking in die jaren, sociaal-economsche kwesties die arbeiders tegenover ondernemers plaatsen, naar de voorgrond kwamen. Antikapitalistische sentimenten, ook sterk vanwege de uitstraling van de andersglobaliseringsbeweging van die jaren, speelden een rol. De rechtse storm van 2001-2002 ging tijdelijk liggen, en er kwam enkele jaren en vrij stevige linkse bries te staan.

Maar in de luwte wachtten uiterst-rechtse politici, en ze werkten aan een comeback voor hun aanpak. Hoe minder de linkse bries tot resultaten leidde, hoe meer rechts er opnieuw in begon te slagen om onvrede op háár manier te benutten, te misbruiken. Geert Wilders werd van deze ontwikkeling het kopstuk en het symbool. Eerst opereerde hij nog op de rechterflank van de VVD, waar hij zich profileerde door zich fel tegen toelating van Turkije als EU-lid te keren. Een land vol met moslims, dat paste volgens hem niet in de Europese cultuur. Daarmee  was de islamofobe toon gezet.

In 2004 brak hij met  de VVD. Nadat in november van dat jaar filmmaker Theo van Gogh – zelf niet vies van islamofobe uithalen -werd vermoord, kreeg de uiterst-rechtse cocktail die  Wilders serveerde, een griezelig groeiende populariteit. In de campagne tegen de EU-grondwet, voorjaar 2005, speelde hij al een  rol. Als één van de eersten en hardsten riep hij, na de uitslag, de  regering – die zich breed had gemaakt voor een ja-stem – op om af te treden. Zulke stelligheid bleef van linkse zijde – de kant die de nee-campagne nota bena had gedomneerd – vrijwel uit. Het is één van de manieren waarop “links dit potentieel op tragische wijze verspeeld (heeft)”, zoals Pepijn Brandon de verschuiving van linkse kracht naar rechtse overmacht verklaart in een mooi stuk op de website van de Internationle Socialisten. Zo zag je toen al dat Wilders niet alleen een islamofoob racisme predikte, maar tegelijk ook een keiharde anti-regeringstoon aansloeg. Juist in de periode dat links van succes naar succes snelde, had uiterst rechts zich al van een flinke rol verzekerd. De 9 zetels voor Wilders’  PVV bij de verkiezingen van november 2006 waren daarvan het bewijs.

(wordt vervolgd)


Johann Sebastian Bach is geen politieman

26 maart, 2010

Boodschap aan winkeliersvereniging in Dieren: Johann Sebastian Bach is een componist van prachtige muziek. Hij is geen politieman. Zijn muziek gebruiken als methode om orde en rust in de winkels te handhaven is obsceen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van muziek van Beethoven en andere klassieke componisten.

Waar gaat het over? In Dieren is een winkelcentrum. In dat winkelcentrum komen soms jongeren, en sommige van die jongeren doen vervelend. Er verschijnt dan graffiti, en soms laten jongens hun broek naar beneden om hun achterste te laten zien, om winkelpersoneel zo te treiteren. Eris ook sprake ven vernieling, er wordt ook gestolen, jawel. Niet leuk, inderdaad. Het leven van veel van deze jonge mensen  – “De groep bestaat in hoofdzaak uit jongeren van buitenlandse herkomst”, zo meldt de voorzitter van de winkeliersvereniging, alsof herkomst relevant is hier – is, met beroerd onderwijs, beroerde vooruitzichten op een behoorlijke baan, en met verveling  en uitsluiting als vast  patroon, is ook niet zo leuk. Dat rechtvaardigt niets, maar verklaart wel iets.

Nu heeft een genie bedacht om de jongeren daar weg te houden – door de klassieke zender Radio Vier in de winkel aan te zetten! Dat moet de jongelui blijkbaar afschrikken. Wie van hip hop houdt, kan kennelijk onmogelijk van Beethoven en Bach genieten, en zal dus wel wegblijven als muziek van zulke componisten wordt gedraaid. Dat is de redenering blijkbaar. De redenering is racistisch. De redenering verraadt een neerbuigend gebrek aan respect voor jonge mensen. De redenering is ook nog eens een vorm van cultuurbarbarij, een geweldig middel om mensen  een actieve weerzin van klassieke muziek in te boezemen.

De redenering is racistisch: er wordt kennelijk van uitgegaan dat de jongelui waar het om gaat wel niet van Westerse klassieke muziek zullen houden. De redenering is respectloos naar jongeren: er wordt van uitgegaan dat jonge mensen alleen van stampende dansmuziek en dergelijke houden, en weglopen bij de eerste melodieuze klank zonder slagwerk eronder. Beide redenen zijn al voldende om onmiddellijk met deze flauwekul te stoppen. Hoe een vrije maatschappij wél met zogeheten hangjongeren en eventuele overlast moet omgaan?  Ik heb geeneens zín om daar nu op in te gaan. Het is voor een andere keer.

Er is namelijk nog iets diepgaand mis met het hele idee. Het is misbruik van deze muziek, en van de makers ervan die er niet eens meer tegen kunnen protesteren. Klassieke muziek gaat, net als andere muziek – van rap tot jazz en punk en alles – over creativiteit, om het uiten van iets diepgaands in de menselijke persoon. Klassieke muziek kan genóten worden, en verdíént dat ook, net als andere muzieksoorten. Dat kan alleen in vrijheid. Mensen dwingen naar Bach te luisteren betekent: mensen Bach door de strot duwen. Dat is dé manier om mensen een diepe weerzin van Bach bij te brengen. Iedereen die het luisteren naar Bach een verrijking vindt, zou dan ook de winkeliersvereniging met klem moeten oproepen de utzendingen van Radio Vier in hun winkel te staken.

Hoe ongerijmd misplaatst het uitzenden van zulke muziek voor repressieve doeleinden is, wordt extra duidelijk als we ons eens een klein beetje verdiepen in – bijvoorbeeld – Bach. De man leefde van 1685 tot 1750. Hij werkte in allerlei posities: organist hier, kapelmeester aan een hof van één of andere prins daar. Hij werd daar vaak zeer behoorlijk voor betaald. Hij was dus als het ware een soort muziek-ambtenaar. Maar –  zoals kunstenaars wel vaker zijn – hij was ook een heel eigenzinnig, dwars persoon, qua mentaliteit waarschijnlijk nauwer verwant aan de gemiddelde hangjongere dan aan de gemiddelde voorzitter van winkeliersverenigingen.

Bach deed zijn muzikale werk – muziek-ensembles leiden, orgel spelen in de Lutherse kerkdienst, en vooralook veel muziekstukken schrijven in dit kader – met inzet en liefde. Van veel aandacht voor de omliggende maatschappij met haar onvrijheid en ongelijkheid is bij Bach weinig te bespeuren, het zou nzin zijn om hem met tr erugwerkende kracht tot een soort van politiek revolutionair te maken. Rebels was hij echter wel. 

Hij nam  zijn muzikale werk serieus, en hij wilde dat werk goed kunnen doen. Als dat naar zijn mening niet ging, dan stond hij op zijn strepen en kreeg je een stevige aanvaring. Zo vertikte hij het eens om met een koor in Arnstadt, waar hij toen werkte, samen te werken dat volgens hem niet goed genoeg was. Vermaningen van hogerhand kregen soms pas maanden later antwoord van hem. Toen hij kritek kreeg dat zijn orgelspel te lang en ingewikkeld was, ging hij expres veel te kórte orgenl-inleidingen spellen. Dat soort grappen. Hij kreeg ook eens ruzie met een student die hij niet goed vond en. Die student ging Bach te lijf omdat die hem beledigd zou hebben. Bach verweerde zich, met een degen. Wie hier ‘gelijk had’? Daar gaat het me nu even niet om; Bach betoonde zich een dwarsligger, en overlastpleger als het ware. Dáár gaat het me om.

Hij betaalde daar soms een prijs voor ook. Zo belandde hij aan het eind van een werkperiode in Weimar ooit een maand in de cel. Waarom? Hij had ontslag genomen, hij had het gezien op zijn werkplek aan het hof ter plekke – en dat vond de vorst waar hij bij in dienst stond, niet goed! Het tekent de verhoudingen destijds. Tegenwoordig kom je in botsing als je baas jou ontslaat. Destijds kwam je in moeilijkheden als jij een beetje vrijheid nam om zelf een betere werkplek te zoeken.

Bach was – zo wordt duidelijk – niet alleen een groot musicus en componist. hij was ook een man die weinig moest hebben van allerlei opgelegde autoriteit. Hij heeft misschien wel meer gemeen met sommige van de dwarse jongeren die door winkeliers in Dieren zo’n beetje tot Het Grote Probleem  worden verheven. Dat juist muziek van hm, en van die andere creatieve dwarsligger, Beethoven, gebruikt wordt als politiemaatregel, als ordehandhaving, is daarom des te verfoeilijker.


Na Griekenland, nu Portugal?

25 maart, 2010

De kredietwaardigheid van Portugal daalt volgens Fitch, een Brits bureau dat zulk soort zaken beoordeelt. Dat kan betekenen dat Portugal meer rente zal moeten betalen voor leningen. De lager ingeschatte kredietwaardigheid van het land hangt samen met de hoge staatsschuld en het forse begrotingstekort: 9,3 procent, waar Fitch 6,5 had geschat. De Euro daalde na het bekend worden van Fitch’ inschatting prompt in waarde. Beleggers op de beurs in Amsterdam waren klaarblijkelijk ook niet blij met hetnieuws, want de AEX daalde een halve procent.

Wie dit soort nieuws volgt denkt natuurlijk meteen aan dat andere, als weinig kredietwaardig beoordeelde, land: Griekenland. De parallel is inderdaad opvallend. Hoge staatsschuld, hoog begrotingstekort, kredietverschaffers nerveus, financieringscrisis dreigt. Het vervolg in Griekenland was: aanscherping van het bezuinigingseleid, en fel verzet van arbeiders tegen dat beleid. Gaat het in Portugal ook die kant op? Daarvoor zijn wel aanwijzingen.

We lezen weliswaar: “Wel acht Fitch het onwaarschijnlijk dat Portugal evenals Griekenland een liquiditeitscrisis terecht komt” Een liquiditeitscrisis komt erop neer dat een bedrijf of land grote problemen heef om aan beschiknaar geld te komen. Alleen al het nóémen van Portugal en Griekenland in één dergelijke zin ondermijnt het geruststellende effect al bijna onmiddellijk. En geruststellende taal horen we altíjd aan de vooravond van  financiële drama’s. De volgende zin uit hetzelfde bericht beloofdt voor Portugal weinig goeds: “Fitch waarschuwt dat de kredietstatus van Portugal bij ongewijzigd beleid verder zal worden verlaagd.”

Bij ‘ongewijzigd beleid’ wordt het vertrouwen van kredietverschaffers dus verder op de proef gesteld. Dat beleid komt nu al neer op stevige bezuinigingen. Fitch’ houding komt dan ook neer op druk op de Portugese regering om haar bezuinigingsbeleid nog wat verder aan  te scherpen. De regering heeft de salarissen van mensen in de publieke sector al bevroren, en arbeiders in publieke dienst staakten al op 3 maart (link gevonden via Labourstart.org; daar vind je meer relevante berichtgeving).

Portugal heeft net een diepe recessie achter zich, de werkloosheid is 10 procent. Hardere bezuinigingen zouden wel eens aanleiding kunnen zijn voor grootschaliger verzet. Inderdaad, een Grieks scenario kan niet worden uitgesloten. Te hopen valt dan dat de arbeiders in Portugal eenzelfde strijdvaardigheid ten toon spreiden als hun collega’s in Griekenland – en dat ze winnen.


Politieke crisis in Nederland, deel 1: bezuinigingsdruk

24 maart, 2010

Nederland bevindt zich in een diepe politieke crisis. Sinds 2002 – het jaar van de opkomst en ondergang van Fortuyn en alles daaromheen – zijn de politieke verhoudingen niet meer zo onrustig geweest. Het is zaak om wat achter de snel wisselende actualiteit te kijken, om patronen, oorzaken en dergelijke te vinden – en antwoorden waar we wat aan hebben.

Symptomen van politieke crisis zijn er ruim voldoende. Er was de maandenlange Haagse spanning rond het nakaarten rond steun aan de Irak-oorlog en de besluitvorming rond de militaire inzet in Afghanistan, een spanning die uitliep op de val van het kabinet. Er zijn de snel op en neer gaande scores van partijen in de opiniepeilingen, met een PvdA die van vrije val opeens tot grote stijger is gepromoveerd. Er is de tamelijk massale uittocht van politici die het na de verkiezingen voor gezien willen houden. Er is de plotselinge leiderschapswissel, eerst in de SP en snel daarna in de PvdA. Er is het aanhoudende gerommel rond het inmiddels openlijk omstreden leiderschap van kabinetsbrekebeen Balkenende in het CDA. En er is de doordenderende druk die Wilders en zijn PVV uitoefenen, een druk die dreigt de leiden tot een doorbraak van fascistische poltiek tot in het hart van het politieke bestel. Kopstukken van dat bestel reageren met een mengsel van onbegrip, paniek, meegaandheid en machteloosheid, waarmee  ze Wilders voornamelijk verder in de kaart spelen ondanks soms de schijn van het tegendeel. De hele Haagse politiek is veranderd in een heksenketel, waarin dagen zonder opmerkelijk nieuws al wekenlang tot de uitzonderingen behoren.

Wat zijn de patronen, wat is het diepere krachtenspel dat in het huidige spektakel vervormd wordt uitgedrukt? Een aanknopingspunt biedt de kabinetscrisis – maar ook slechts tot op zekere hoogte.  De crisis ging om de vraag of de missie in Uruzgan wel of niet verlengd moest worden. Voor de PvdA was verlenging niet bespreekbaar, al had ze nu en dan signalen gegeven dat haar ‘nee’ niet totaal onwrikbaar was. CDA en in mindere mate CU wilden wel verder, of wilden op zijn minst die weg nadrukkelijk openhouden.

Dit was geen conflict tussen voor- en tegenstanders van dit type oorlogspolitiek. Het ging om de manier waarop, en de mate waarin. Voor de PvdA was het, na steun voor de missie tot nu toe, even genoeg geweest. Het militaire apparaat moest niet overvraagd worden. De optie om later of elders iets soortgelijks te doen was voor de PvdA echter geen probleem. Voor het CDA woog het verlangen om ook nu de VS bij te staan zwaarder dan de behoefte aan een adempauze. De PvdA zette zich schrap en kon verwijzen naar eerdere afspraken dat de Uruzgan-missie in 2010 zu aflopen. De partij voelde zich ongetwijfeld gesterkt door de wetenschap dat de oorlogsdeelname in Afghanistan bepaald niet populair was, en dat een nee ertegen de PvdA  dus electoraal wel eens in de kaart kon spelen. Zo benutte de PvdA de brede weerzin tegen de oorlog voor het doorzetten van hun eigen beleid dat met anti-oorlogssentiment verder weinig te maken had.

Het meningsverschil over vorm en wijze van oorlogsdeelname deed het kabinet uiteindelijk struikelen. Afghanistan en Irak waren echter niet de dieper liggende oorzaak voor de breuk, maar voornamelijk aanleidingen. Dat bleek in de weken erop. De eerste tien dagen na de kabinetscrisis ging het nog over Afghanistan, en vooral over het komische ongenoegen in NAVO-kring over het naderende Nederlandse vertrek uit Uruzgan. Maar al snel verdween de hele kwestie van de voorpagina’s en  uit de journaals. In de op gang komende verkiezingsstrijd wordt over de zaak niet nagekaart, de hele kwestie is gewoon wèg. Als Afghanistan, NAVO en interventiebeleid de belangrijkste breuklijn tussen PvdA en CDA zouden vormen, dan zouden we CDA-politici voortdurend horen klagen over de onbetrouwbaarheid van de PvdA in NAVO-zaken, en dan zouden we PvdA-ers hoog horen opgeven over hun succesvolle inzet tegen verlenging van de missie. Maar geen van beiden vindt het blijkbaar een interessante zaak.

Veel en veel belangrijker als wrijvingspunt in de politiek is de economische crisis, en het beleid om de kosten van de recessie te verdelen en te betalen. Toen het kabinet er nog zat, zagen we al voortdurend spanningen, over versoepeling van het ontslagrecht, over timing van het immense bezuinigingspakket dat door ambtelijke werkgroepen werd voorbereid. Er tekende zich een botsing af tussen twee  richtingen van crisisbeleid.

Enerzijds was er de politieke vleugel die vond dat de, mede door de recessie snel oplopende staatschuld en het begrotingstekort, snel moesten worden aangepakt. Er waren niet alleen enorme bezuinigingen noodzakelijk; die bezuinigingen moesten ook snel worden ingezet, getreuzel was onverantwoordelijk. Deze houding domineerde binnen de regering bij het CDA. Buiten de regering maakte vooral de VVD zich hier hard voor.

Anderzijds was er de vleugel die de noodzaak van bezuinigingen accepteerde, maar niet te snel wilde gaan. Met een recessie die hard huishield en maar net op de terugtocht was, zouden te snelle bezuinigingen de koopkracht en daarmee consumptie-uitgaven schaden. Minder van zulke uitgaven betekende minder afzet voor hele bedrijfstakken, waarmee het economische herstel ernstie schade dreigde op te lopen.  Het was met name de PvdA die pleitte voor deze voorzichtige aanpak van uitgesteld bezuinigingsbeleid. Maar de SP hanteert nu ook een soortgelijke redenering. “Te snel en te drastisch bezuinigen kan de samenleving structureel uit balans brengen”, lezen we op de SP-website in een stukje over het nieuwe verkiezingsprogramma.

We hebben het hier dus niet over een strijd tussen voor- en tegenstanders van bezuinigingen op zich. De botsing gaat tussen bezuinigingen nu meteen aan de ene kant, en bezuinigen, ja, maar niet overhaast, aan de andere kant. Dat de PvdA als boegbeeld van de tweede koers dit makkelijk kan verbinden met retoriek over bescherming van de zwakkeren, is waar. Dat ze hiermee een linksig imago  kan opvijzelen, eveneens. Maar uitgestelde bezuinigingen doen óók pijn en zijn óók een aantasting van onze rechten en ons levenspeil.

De bezuinigingen, meteen of later, worden gebracht als antwoord op de recessie die tot afnemende belastingopbrengst en gestegen kosten had geleid. Maar de recessie dient voor een flink deel vooral als voorwendsel voor bezuinigingen die sowieso nodig worden bevonden – door ondernemers en door álle gevestigde partijen. Dat blijkt uit meerdere feiten.

Zo begon de discussie over de hogere pensioenleeftijd ruim voordat de kredietcrisis een heuse recessie was geworden. Het argument was toen niet zozeer bezuinigen als vorm van crisisbeleid, maar verhogen van arbeidsparticipatie. Er dreigden personleelstekorten, dáárom moesten mensen tot hun 67ste de arbeidsmarkt op getreiterd worden. Inmidddels zijn die personeelstekorten spoorloos, en loopt de werkloosheid maand na maand op. Dezelfde verhoging van de AOW-leeftijd wordt inmidels beargumenteerd als middel om een slordige vier miljard op te hoesten. Andere smoes, zelfde afbraakmaatregel. Het laat zien dat er een diepere logica aan het werk is dan korte-termijn-crisisbeleid.

Dat blijkt ook uit de toelichting bij de bekendmaking van het uiteindelijk volgens het centraal planbureau (CBS) noodzakelijke bezuinigingsbedrag van 29 miljard. Ja, daarin werden de kosten van de recessie vermeld – als één van de factoren. Maar opvallende nadruk kregen twee andere elementen: de stijging van de kosten van de zorg, en de kosten van de vergrijzing. Welnu, recessie stemt zorgelijk maar het is niet vanwege de recessie dat zorgkosten oplopen. En inderdaad, van bezorgdheid of je morgen je baan nog heb kun je grijze haren krijgen, maar dat mensen ouder worden is toch bepaald geen gevolg van de economische crisis. Ook dat gaat om een lange-termijn-proces, om iets structureels, iets dat ook speelt als deze recessie helemaal weg is.

Daarmee raken we de kern van wat de bezuinigingen drijft. Het draait erom dat de staat allerlei kosten maakt voor allerlei sociale uitgaven: zorg, uitkeringen en dergelijke. Die kosten worden uit premies en belastingen betaald – en die premies en belastingen drukken op de winst en op de inkomens, ook die van de rijken. Om de B.V. Nederland concurrerend, winstgevend genoeg, te houden, moeten belastingen en premies omlaag. Dat betekent: bezuinigen en hard ook. De belangen van de kapitalistenklasse vereisen dit. Sommige ondernemers zien dit het liefst drastisch en snel gebeuren. Anderen – die bedrijven leiden die het van winkelende mensen moeten hebben – zijn voorzichtiger: te veel inkomensdaling voor armere mensen betekent legere winkelwagentjes in de supermarkt. Ziedaar de economische kern van het meningsverschil tussen nu hard bezuinigen, of later dan wel iets meer gespreid het mes erin.

Er is ook nog een politieke dimensie die tot verschillende afwegingen en dus tot verdeeldheid in de gevestigde politiek leidt. Bezuinigingen roepen weerstand op. Dat hebben de eerste kabinetten-Balkenende, vooral het tweede, gemerkt. Het grootstschalige arbeidersprotest in 2004 tegen uitholling van het recht om vervroegd met pensioen te gaan, was daarvan het sterkste voorbeeld. Elke nieuwe grote aanval op onze rechten riskeerde nieuwe uitbarstingen van arbeiderswoede, en garanties dat het protest beheersbaar en relatief ongevaarlijk zou blijven waren er, ondanks de immense inzet van de vakbondstop in die richtig, niet. Harde bezuinigingen, economisch wenzelijk, waren politiek riskant. Een lager tempo ervan had, ook voor ondernemers en verbonden politici, voordelen.

Omdat de economie, na een inzinking eerder in het decennium, weer redelijk draaide, was het voor ondernemers ook aanvaardbaar om de scherpe kantjes van het bezuinigingsbeleid weg te vijlen. De PvdA, de vleesgeworden afwezigheid van welke scherpe kantjes dan ook, mocht in 2007 weer meeregeren. Het kabinet-Balkenende-4 was een uitdrukking van de noodzaak om een minder frontaal aanvallend rechts beleid te voeren, gecombineerd met een iets grotere speelruimte voor die voorzichtigheid vanwege de gunstiger economische situatie. Maar de drang om op termijn de aanval op sociale zekerheid en collectieve voorzeningen door te zetten – nogmaals, niet ingegeven door de recessie maar door de structurele behoeften van het kapitaal in Nederland om de winst- en concurrentiepositie te verbeteren – was niet weg. Met de terugkeer van de recessie vanaf 2007 hadden kapitalistische hardliners weer een mooi handvat om de noodzaak van bezuinigingen weer hardhandig te onderstrepen.  De echte reden ligt echter dieper.

Dit alles werkt indirect sterk door in de kabietscrisis. Op het eerste gezicht leken die succes voor de PvdA – en daarmee voor de vlegel in ecoomische en politieke top die voor rustig-aan-bezuinigen is – te betekenen. Het was die partij die voet bij stuk hield, en die sindsdien electrale vleugels heeft gekregen. Maar het is aannemelijk dat binnen het CDA het geluid dat al een tijdje genoeg had van de PvdA aan kracht had gewonnen. De val van het kabinet opende de weg naar een kabinet van rechts, zonder de PvdA. In plaats van nog een jaar touwtrekken over bezuinigingstempo kon de aanval al veel eerder geopend worden. Of rechts binnen het kabinet – de vleugel-Verhagen-Donner, zogezegd – stiekem aanstuurden op de breuk in het kabinet valt moelijk te zeggen. Dat het de hardliners in poltiek én ondernemerswereld helemaal niet slecht uitkwam, en dat hun ambities mede de spanning binnen het kabinet tot fatale hoogten hebben helpen opvoeren, lijkt me echter zeer aannemelijk.

(wordt vervolgd)


Acties in Frankrijk en Griekenland

23 maart, 2010

Frankrijk beleeft weer eens een stevige stakingsdag. Het binnenlandse treinverkeer ligt daardoor voor een derde tot de helft plat,  docenten demonstreren, ambtenaren in mnisteries en gerechtshoven hebben het werk neergelegd. Het gaat om een ééndagsstaking in de publieke sector. Zowel Aljazeera als de BBC schrijven erover.

De actie, georganiseerd door voor de gelegenheid samenwerkende vakbonden, richt zich tegen het beleid van president Sarkozy en zijn regering. Die heeft net bij regionale verkiezingen een flinke nederlaag geleden. De regering wil de pensioenleeftijd, momenteel 60 jaar, verhogen, en het aantal arbeidsjaren datnodig is om recht op pensioen te hebben, omhoog brengen.

De boosheid van arbeiders in Frankrijk is reëel en terecht. Vakbondsleiders kanaliseren die boosheid echter in voor henzelf én de  regering relatief veilige kanalen. Van af en toe een ééndagsstaking zal president Sarkozy immers niet buitengewoon onder de indruk zijn, zolang er geen serieuze dreiging van méér en langduriger actie aan vastgeplakt zit.

En intussen roept Bernard Thibault, de voorzitter van de CGT, prominente vakbondsfederatie, de regering en de ondernemers op om te praten over mogelijkheden om tot slaarisverhoging te komen. Alsof de regering dat zelf niet kan bedenken – als ze dat zou willen en als het niet in strijd zou zijnmet de prioriteit die winst en concurrentiepositie voor die regering hebben.

Tegelijk kondigt Thibault wel fel verzet aan tegen de plannen met de pensioenleeftijd. Maar dat verzet zal dan uit meer dienen te bestaan dan nu en dan een eendagsstaking. Initiatieven van arbeiders zelf- ongeacht wat vakbondsbestuurders willen – zijn daarvoor bepaald wel handig. Dit soort actiedagen zijn een aanzet, een aftrap – maar ze smaken naar méér.

In Griekenland gaat intussen het verzet tegen de bezuinigingsplannen van de regering verder. Taxikipali doet op Libcom.org weer eens snel en helder verslag. Vandaag was er – zo lezen we daar onder meer –  staking van werkenden in de openbare sector, een reeks demonstraties – van anarchisten in een demonstratie tegen racisme tot een optocht van gepensioneerden tegen de regeringsmaatregelen – staan gepland. Intussen staakt personeel van rechtbanken dagelijks twee uur. Gisteren voerden artsen in ziekenhuizen actievoor uitbetaling van hun loon. Het bijft daar buitengewoon spannend. Voor achtergronden verwijs ik graag naar een recent stuk met literatuurverwijzing op mijn Engelstalige weblog, Red Rebel Ranter.


Domheden van Hans van Baalen

21 maart, 2010

Hans van Baalen, Europarlementariër voor de VVD doet een opmerkelijke, en opmerkelijk dómme, uitspraak. Hij verwijt de Spaane regering dat die ‘dictators’ steunt. Welke dictators precies? Nieuws .nl“Van Baalenzei als voorzitter van de internationale organisatie van liberale partijen in het Spaanse Cadiz , dat  Spanje te nouwe banden met Venezuela, Nicaragua en Cuba heeft. De VVD’er riep de Spaanse premier Zapatero op om de steun aan de Venezuelaanse presisent Hugo Chavez, president Daniel Ortega van Nicaragua, en de gebroeders Castro van Cuba,  te staken.” 

Uit de hele opstelling van het bericht blijkt dus dat Van Baalen Chavez en Ortega en de twee Castro’s als ‘dictators’ beschouwt. Dat is voor de eerste twee presidenten een opmerkelijke domheid. Ortega is in 2007 in doodgewone en niet zeer omstreden verkiezingen tot president van Nicaragua gekozen. Hij regeert volgens de daar geldende staatsinrichting, die een gekozen parlement kent, een gekozen president, in een context van een meerpartijenstelsel. Als Nederland een democratie is, of Frankrijk, of de VS, dan is Nicaragua het ook.

En dan Chavez! Die wint zowat meer democratische verkiezingen in een jaar dan de VVD in een halve eeuw. En ook daar geldt een grondwet  die in open verkiezingen voorziet, niet alleen met gekozen president en parlement, maar ook verregaande rechten van burgers om hun gekozen president via een referendum tussentijds af te zetten. Hiertoe is voorzien in een grondwet die tijdens het presidentschap van Chavez, mede door hem bevorderd, is ingevoerd.

Ja, er zijn problemen in beide landen: corruptie, ambtelijk machtsmisbruik en dergelijke. En ja, Chavez heeft de neiging om zijn eigen macht te versterken, nog niet eens zozeer uit persoonlijke ambitie als vanuit het gevaarlijke geloof dat hij persoonlijk onmisbaar is voor voortgang van zijn linksige programma. Er is een serieus links kritisch verhaal nodig over zijn positie, en over zijn als Bolivariaanse Revolutie verpakte hervormingsprogramma. 

Dat linkse verhaal stelt dan de noodzaak van zelfstandige democratische machtsvorming van arbeiders, boeren, inheemse gemeenschappen en dergelijke tegenover de ingeperkte, maar wel degelijk democratisch gelegitimeerde, top-down-macht van Chavez, zijn bureaucratische staat en zijn zoektocht naar samenwerking met ondernemers en dergelijke. Het stelt revolutionaire democratie van onderaf tegenover de gevestigde burgerlijke democratie waarbinnen ook Chavez opeereert en waaraan hij zijn positie mede dankt. Chavez is democratisch gekozen, maar opereert niet democratisch genoeg. Hij lijkt daarin sterk op alle parlementaire politici ter wereld, Van Baalen incluis, bij wie hij inhoudelijk overigens natuurlijk zeer gunstig afsteekt.

Maar dát is niet wat Van Baalen zegt! Chavez afschilderen als dictator, zoals hij doet, is van een totaal andere orde, en maakt deel van een réchts verhaal dat weigert te erkennen dat Chavez, met als zijn beperkingen, uitdrukking geeft aan een brede wil tot sociale verandering en verbetering vanuit de arme meerderheid.

Hoe reactionair Van Baalens praatjes zijn blijkt uit zijn standpunt over Honduras. Hij verwijt Zapatero ook nog dat Spanje de “democratische verkiezingen” in dat land niet heeft erkend. Welke  ‘democratische verk iezingen’ bedoelt Van Baalen eigenlijk? Eind juni 2009 pleegden militairen in Honduras een staatsgreep tegen de gekozen president Zelaya, nadat die lichte Chavez-neiginkjes begon te vertonen. De verkiezingen eind 2009 vonden plaats op die, totaal ondemocratische, grondslag. Vanuit de bevolking wordt nog steeds protest tegen het, in essentie ondemocratische, bewind georganiseerd. Van Baalens vriendelijkheid jegens de huidige Hondurese regerig is vriendelijkheid jegens, inderdaad, erfgenamen van een militaire dictatuur.