Waar ligt dan de bijdrage van Marx? Welke inzichten zijn wezenlijk voor een revolutionaire theorie, voor het anarchisme dat we nodig hebben? Die liggen deels in de analyse van de kapitalistische maatschappij, deels ook in de krachten in die maatschappij die een revolutie dichterbij helpen brengen. Geen van die inzichten zijn strijdig met anarchistische principes, en met name in anarcho-syndicalistische kringen leven het soort inzichten waar ik op doel wel degelijk ook, al dan niet onder invloed van Marx trouwens. Maar het zijn wel inzichten waar Marx, en stromingen die op zijn gedachtengoed voortborduren, een speciale kracht hebben ontwikkeld waar anarchistische theorie en praktijk zijn voordeel mee kunnen doen.
Waar gaat het dan om? Allereerst het idee van het kapitalisme als een samenhangend, maar tegelijk tegenstrijdig geheel. Het gaat niet om een optelsom van winstgerichte bedrijven, met daarnaast een staat die een handje helpt de arbeiders eronder te houden. Het hele spul hangt samen. Bedrijven produceren voor een markt, zijn elkaars leveranciers en afnemers, elkaars concurrenten ook. Het is een stelsel van bedrijven, van concurrerende kapitalen. De staat is daarmee verweven, erin geworteld, en drukt de belangen van dat systeem uit.
Via de markt zijn arbeiders aan bedrijven gekoppeld: arbeiders verkopen hun arbeidskracht aan ondernemers. Arbeiders krijgen een loon – maar vervaardigen in de tijd dat ze werken voor de baas spullen van een veel grotere waarde dan hun loon. hetr verschil, de meerwaarde, eigent de kapitalist zich toe en is de basis voor dienst winst. Wat er als eerlijke ruil uitziet, is in feite uitbuiting. Dit wordt mogelijk gemaakt door het feit dat arbeiders geen productiemiddelen hebben, en dus zich als het ware moete verhuren om te werken, om in hun bestaan te voorzien. Maar arbeiders hebben wel de enige waar die waarde toevoegt: hun arbeidskracht. Het hele systeem staat in het teken van die waardevermeerdering in dienst van het kapitaal, dat zich daarmee steeds uitbreidt.
Loonarbeid, uitbuiting, winstbejag, opéénstapeling van kapitaal door ondernemers die met elkaar concurreren… daarmee komt de dynamiek van het systeem in beeld. De staat is geworteld in dit systeem, maakt er deel van uit, helpt de arbeiders eronder te houden en zorgt tegelijk voor voorzieningen die het kapitalisme nodig heeft maar die kapitalisten liever niet afzonderlijk regelen: infrastructuur, soms onderwijs en sociale zekerheid. De staat opereert ook in de strijd tussen groepen kapitalen, in de vorm van internationale rivaliteiten en uiteindelijk oorlog om kapitaalsbelangen grensoverschrijdend te behartigen.
De éénheid, maar ook de tegenstrijdigheden, zijn ingebouwd. Eén kapitalistisch systeem, wereldwijd, maar verscheurd door zowel onderlinge concurrentie van kapitalen als ook, haaks daarop, de botsing tussen kapitalisten die de levensstandaard van arbeiders laag proberen te houden, en arbeiders die zich tegen deze uitbuiting verzetten. De concurrentie in een markteconomie leidt ertoe dat kapitalisten, los en tegenover elkaar, zoveel mogelijk afzet proberen binnen te slepen. Zo krijg je op het ene moment te weinig van een bepaald product op de markt, op het andere moment teveel. Dit is het mechanisme dat keer op keer tot crisis leidt. De uitbuiting en het arbeidersverzet ertegen leidt tot die andere dynamiek: de klassenstrijd.
Zowel de crisis als de klassenstrijd zijn inherent aan het kapitalistische systeem, en geen gevolg van specifieke kwaadaardigheid of kortzichtigheid van ondernemers of managers. Dat is een belangrijk inzicht, omdat het laat zien hoe diep het probleem is, hoe wezenlijk revolutionair de verandering is die we nodig hebben om dat doel van anarchisten én van Marx, die anarchie, dat communisme, dichterbij te brengen. Het inzicht onderstreept ook de noodzaak, vooral door op klassenstrijd georiënteerde anarchisten toch al beklemtoond, dat er een gelijktijdige strijd tegen staat én kapitaal nodig is.
Even tussendoor: het idee dat anarchisten vooral tegen de staat willen vechten, en dat de strijd tegen uitbuiting, tegen het kapitaal, daaraan onder geschikt zou zijn, is een karikatuur van tenminste de hoofdstroom van het anarchisten. Bakoenin, Kropotkin, Malatesta, de Spaanse anarchosyndicalistische bond CNT, Voline in Rusland, Durruti in Spanje: ze waren door en door anti-uitbuiting, antikapitalistisch, niet simpelweg exclusief anti-staat. Marx levert prima inzichten om die antikapitalistische dimensie, essentieel voor een anarchisme dat zoden aan de dijk wil zetten, verder aan te scherpen.
Het is veelzeggend dat het contact tussen Bakoenin en Marx niet alleen bestond uit eindeloze ruzie, waar geen van beiden erg eervol uitkwam. Bakoenin en andere anarchisten, hadden grote waarderling voor flink wat van de analyses van Marx aangaande de werking van het kapitalisme en de klassenstrijd. “Bakoenin en zijn volgelingen accepteerden deze an andere ideeën in Marx’ kritiek van het kapitalisme volledig. In feite begon Bakoenin van Het kapitaal in het Russisch, en de Italiaanse anarchist Carlo Cafiero publiceerde een samenvatting van hetzelfde werk in het Italiaans”, aldus een artikel uitgegeven door de Workers’ Solidarity Movement, een anarchistische organisatie in Ierland. De inhoudelijke bijdrage aan antikapitalistische theorievorming die Marx leverde, was voor Bakoenin een uitgemaakte zaak, hoezeer hij ook de politieke recepten die Marx voor die strijd naar voren bracht wantrouwde en afwees en er, lang niet altijd erg billijk, tegen polemiseerde.
Er is nog een kant aan de analyse van Marx die erg waardevol is: zijn inzicht in klassenstrijd als motor, hefboom tot verandering. Dit geeft revolutionairen vaste grond onder de voeten, het biedt een een oriëntatiepunt. Je kunt namelijk op twee manieren de rol van revolutionairen zien. Je kunt denken dat het revolutionairen als zodanig zijn die de revolutie zelf moeten maken. Dan stellen we ons – zo zwak en gering in aantal als we zijn – voor de gigantische taak om onze aantallen en onze organisaties uit te breiden, tot we sterk genoeg zijn om het erop te wagen. De verleiding om de zaak te forceren met exemplarische acties, aangewakkerd door ongeduld als de groei niet snel genoeg gaat, ligt altijd op de loer. Revolutie wordt een kwestie van keihard werken, van wilskracht van revolutionairen zelf, ongeacht de feitelijke situatie waarin die revolutionairen actief zijn.
Welnu, Marx was zelf die mening niet toegedaan, en naar mijn mening had Marx hierin gelijk. Er is namelijk een tweede manier om over deze zaken na te denken. Revolutie, zo luidt die tweede redenering, krijg je als grote aantallen onderworpen, onderdrukte, uitgebuite mensen er genoeg van hebben om als slaven te leven en als slaven behandeld te worden. Dan komen ze in opstand, en dan brengen ze tronen, machthebbers, rijke uitbuiters en hun maatschappelijke orde aan het wankelen. Revolutie is een hoogtepunt in de strijd tussen rijk en arm, de bezittende en de werkende klassen. Het is een hoogtepunt van klassenstrijd, kortom. Die klassenstrijd zit ingebakken in maatschappijen waar klassen tegenover elkaar staan, in het kapitalisme met haar tegenstelling tussen ondernemers en arbeiders dus ook. En het is voor het uitbreken van revoluties in het geheel niet nodig dat de mensen die in opstand komen zelf al revolutionaire opvattingen hebben, zelf revolutionairen zijn. Het helpt misschien soms – soms ook niet, trouwens: het aantal revoluties dat door revolutionaren op dood spoor is gebracht is niet gering – maar het hoeft bepaald niet.
Dit was het idee van Marx over revolutie: het ging hier om een sociaal proces, een gebeuren, dat plaatsvindt ongeacht wat revolutionairen doen. Het was ook het idee van veel klassieke anarchisten. Juist ook Bakoenin zag revolutie als een onstuitbaar, spontaan, elementair proces dat door revolutionairen beïnvloed zou moeten worden om tot bevrijding te voeren, maar dat geenszins door die revolutionairen zelf gemáákt kon worden. Welnu, Marx, met zijn analyse van klassenstrijd als motor richting revolutie, helpt erbij om revolutionairen te wapenen tegen de krampachtige illusie dat ze alles zelf moeten doen, dat alles van henzelf afhangt. Revolutionairen kunnen een wezenlijke bijdrage leveren – als onderdeel van een klassenstrijd, een revolutionair proces dat echter sowieso plaatsvindt. Aan de analyse van dat proces heeft Marx, en mensen die zich tot zijn geestverwanten rekenen, veel bijgedragen.
Ook met deze bijdragen kunnen anarchisten hun voordeel doen, als ze niet de ondraaglijke last op hun schouders willen dat ze de revolutie zelf menen te moeten maken, desnoods buiten de massa om. Precies dat laatste kan leiden tot een soort revolutionaire politiek waar in we als revolutionairen onszelf te belangrijk wanen, met alle risico’s van dien, waarvan vormen van voorhoedegedrag er één zijn. Hier zit een les die juist ook marxisten zich trouwens meer ter harte zouden mogen nemen, want Marx staat op dit punt dichterbij de kern van het klassieke anarchisme dan bij veel van zijn latere geestverwanten die De Partij nog veel meer in het middelpunt van het revolutionaire gebeuren plaatsen dan hij dat zelf in zijn mindere momenten al deed.
Oog hebben voor de noodzaak als revolutionair open te communiceren met bredere groepen arbeiders en andere onderdrukten – omdat revolutie wezenlijk de strijd van die onderdrukten is – wordt door dit inzicht ook onderbouwd. De analyse van Marx aangaande klassenstrijd als fundamenteel uitgangspunt kan hier dienen als een prima tegengif tegen een houding waarbij revolutionairen die noodzaak verwaarlozen, zich isoleren door zelfgekozen ultraradicale uitstraling bijvoorbeeld, of door actiemiddelen die niet worden begrepen dan wel niet adequaat worden uitgelegd. Revolutionairen nemen deel aan de klassenstrijd omdat ze deel zijn van, of zich verbinden met, de klasse die strijd voert. Ze helpen die klassenstrijd met hun inzichten vooruit, als ze hun werk tenminste goed doen. Maar revolutionairen als zodanig maken geen revolutie. Dat doet de massa van de bevolking, of anders wordt het niets bevrijdends.
Het is niet zo heel moeilijk om meer vruchtbare elementen uit Marx’ werk naar voren te halen. Zijn diepste criterium, formuleerde hij in 1843-44, in de context van zijn analyse van religie als tegelijk uiting van en protest tegen vervreemding en onderworpenheid, als volgt. “Religie kritiek mondt uit in de les dat de mens voor de mens het hoogste is, en vandara met de categorische imperatief om alle verhoudingen waarin de mens een verlaagd, tot slaaf gemaakt, in de steek gelaten en veracht wezen is, omver te werpen.” Bevrijding, grondige en diepgaande vrijheid, dat is hier de kern, de toetssteen. En dat blijft het.
Die strijd voor bevrijding wordt gedragen door de arbeidersklasse, die niet in een revolutie niet alleen haar overheersing door de kapitalistenklasse sloopt, maar ook de staat sloopt. Zo zegt hij het in 1847, in “De Armoede van de Filosofie”: “De arbeidende klasse zal in de loop van de ontwikkeling in plaats van de oude burgerlijke maatschappij een associatie stellen die klassen, en de tegenstelling daravan, uitsluit. En er zal geen eigenlijke politieke macht meer zijn, omdat de politieke macht macht de uitdrukking is van de klassentegenstellingen binnen de burgerlijke maatschappij.” Geen klassentegenstellingen, en ook geen staat meer, dus. Het hele proces erheen omschrijft Marx eventjes verderop als “een totale revolutie”. Wazigheid rond het ‘afsterven’ van de staat blijft ons hier bespaard.
Het is een staatsvijandigheid die keer op keer weer opduikt bij Marx en ook bij Engels. De laatste stelt in een brief aan August Bebel, leider van de Sociaal-Democratische Partij, waarin hij commentaar levert op het voorgestelde partijprogramma, dat daarin “al het gepraat over de Staat maar beter achterwege gelaten kan worden, vooral na de Commune die al gene stata in de eigenlijke zin des woords was.” Hij komt nog even opdragen met het inadequate idee dat de staat nog even als instrument moet dienen om de zojuist gewipte heersende klasse te beletten de macht te heroveren, waarna de staat mag afsterven. Maar dan zegt hij ook: ” We willen daarom voorstellen om het woord ‘Staat’ overal te vervangen door het woord ‘Gemeinwesen’ (gemeenschapswezen); dat is een goed Duits woord dat uitstekend dienst kan doen voor het Franse ‘Commune'”. De redenering dat het verdwijnen van de staat vie de tussenschakesls dictatuur-van-het-proletariaat/ afsterven-van-de-staat plaatsvindt, is problematisch, zoals we zagen. Maar de diepe staatsvijandige dynamiek van het denken van Marx en Engels is er wel degelijk.
Sommige interessante randfiguren in de marxistische traditie wijzen hierop. Zo is er Cyril Smith, langdurig trotskist maar in latere jaren tot een diepgaande herbezinning en terugkeer tot de kern van Marx’ ideeën gekomen. Hij laat zien hoe Russische marxisten als Plechanov, Trotski en Lenin de dictatuur van het proletariaat tot veel méér willen maken dan Marx beoogde, namelijk wel degelijk tot een bepaalde vorm van machtsuitoefening, en tot een begrip dat bij Marx volgens hem niet kan worden gevonden (dat klopt niet helemaal overigens, maar meer dan een enkele ironische verwijzing is het niet), namelijk de ‘arbeidersstaat’.
Een andere figuur die de libertaire dimensie in Marx’ werk onderkent is de radencommunist Maximilien Rubel, die in 1973 een uitdagend artikel schreef met de titel: “Marx, theoreticus van het anarchisme”, dat zowel standaardmarxisten als door diegenen onder de anarchisten die van Marx niets moeten hebben, met vrucht eens zouden kunnen lezen. Zo omschrijft hij Marx’ bijdrage: “Met Marx werd het utopische anarchisme verrijkt met een nieuwe dimensie, het dialectische begrip van de arbeidersbeweging als een ethische zelf-bevrijding die de hele mensheid omvatte.” Ja, er waren tegenstrijdigheden in het denken van Marx. En ja, “Marx, die evenzeer een activist was als een theoreticus, zette zich niet altijd in om in zijn politieke activiteit de doelen en de middelen van het anarchistische communisme met elkaar in overeenstemming te brengen. Maar het feit dat hij faalde als activist betekent niet dat hij daarom ophield een theoreticus van hetn anarchisme te zijn.”
Ik ga een flink eind met Rubel mee, en vind de bijdrage die Marx aan anarchistische theorie en ook praktijk kan kan leveren, zeer aanzienlijk. Maar er blijven met Marx, vanuit het oogpunt van een libertair communistisch/anarchistisch, perspectief, toch grote problemen.
(wordt vervolgd)