Death Parade vanwege geldelijk gewin en gemeentelijk prestige

30 juli, 2010

De rampzalige afloop van de Love Parade in Duitsland afgelopen weekend heeft terecht tot grote verbijstering en woede geleid. Het gebeuren, waardoor 21 mensen de dood in gedreven zijn, 511 mensen gewond raakten, waarvan er 283 in het ziekenhuis kwamen, en waaraan ongetwijfeld duizenden mensen diep traumatische geestelijke verwondingen overhouden, laat zien hoe gemeentelijke scoringsdrang samenging met luchthartige onverschilligheid van een festival-organisatie. Wat telt is kennelijk het geld en de toppositie in de pikorde tussen steden die zo’n evenement willen aantrekken. Daarom wordt er gespeeld met mensenlevens. Vaak gaat het, ondanks deze houding, goed. Deze keer dus niet.

Het is hier niet nodig het hele verloop nog eens te schetsen. Maar een paar punten mogen eruit gelicht. Uit een verslag van één van de feestgangers: “Op een gegeven moment kwam er een politiewagen op de mensen massa inrijden. Blijkbaar waren er hekken geopend waardoor mensen weg konden en begon er wat ruimte te ontstaan om te bewegen. (…) op een gegeven moment is het enige wat ik nog dacht: ik moet terug die tunnel in nu er weer ruimte is en blijkbaar weer een uitgang (…) Wij besloten gewoon door te lopen en wat te gaan eten en drinken, tot rust te komen en weer naar huis te gaan. Toen bleek dat die doorgang  waar we doorget laten waren recht op het festival uit kwam en we er rustig door heen konden lopen. Toen kwam de woede en het ongeloof. Blijkbaar was deze doorgang er de hele tijd, en die was gewoon al die tijd nioet open gedaan.”  Wie bedenkt zoiets? Slechts één toegangsweg, met een capaciteit van 30.000 mensen per uur, voor een festival waar ettelijke honderdduizenden mensen op af komen?

De burgemeester, Adolf Sauerland, was gewaarschuwd dat er allerlei zaken niet goed voorbereid waren. Al in juni was er een voorbereidingsbijeenkomst waar zaken besproken werden. Zo zouden er 440 beveligingsmensen nodig zijn, maar de organisatie vond een argument om dat tot 150 terug te brengen. Voor een verwachte 220.000 mensen! Nu geloof ik niet zo in beveiligingspersoneel sowieso, maar áls je langs die weg een organisatie begeleidt, doe het dan met adequate aantallen. De burgemeester, die het evenement “hoe dan ook wilde laten doorgaan” had een houding van ‘we vinden er wel iets op’. Criminele nalatigheid, noem ik zoiets.

Hij weigert intussen af te treden, volgens berichtgeving omdat… hij daarmee pensioenrechten en dergelijke zou kwijtraken. Ja, pensioenrechten – van burgemeesters althans, niet van arbeiders… – zijn in deze wereld belangrijker dan het recht van feestgangers om erop aan te kunnen dat organisatoren hun veiligheid optimaal waarborgen. Zelf zegt Sauerland dat hij weigert te vertrekken omdat hij met opstappen feitelijk schuld zou bekennen. Dat is natuurlijk dubbele daverende onzin. In de eerste plaats ís hij mede schuldig, of hij dit nu bekent of niet. Wie meewerkt aan een zo onverantwoordelijk voorbereid gebeuren, draagt mee verantwoordelijkheid voor de bloedige afloop. In de tweede plaats is metéén aftreden op zich geen eens een schuldbekentenis, hooguit een erkenning van verantwoordelijkheid voor de gang van zaken, ongeacht de precieze schuldvraag.

Sauerland reageert hier niet als betrokken menselijk wezen die verantwoordelijkheid neemt en een goede afhandeling nastreeft. Nee, hij reageert hier als klassiek bestúúrder, voor wie zijn eigen positie blijkbaar het belangrijkste is. Zijn bestuurlijke ‘verantwoordelijkheid’ heeft hem van zijn menselijkheid beroofd, zoals veel bestuurders eerder overkwam en later, zo valt te vrezen, nog zal overkomen. Terecht is hij eerder deze week uitgejouwd, met troep bekogeld en weggejaagd door boze mensen, toen hij een kijkje kwam nemen op de rampplek. Terecht hielden enkele honderden mensen gisteren een demonstratie voor het gemeentehuis om Sauerland’s aftreden te eisen, een eis die inmiddels kracht is bijgezet door een motie van wantrouwen van Die Linke in de gemeenteraad.

Wat ligt er achter drama’s als deze? Dat Sauerland een man is met het inlevingsvermogen van een brandnetelbos en het verantwoordelijkheidsgevoel van een afvoerputje is duidelijk. Dat de organisatoren van de Love Parade alles op een koopje wilden – 150 beveligers kosten minder dan 440, één toegangs[poort openen en copntroleren is goedkoper dan vier – is ook vrij helder. Maar er is meer.

We lezen intussen over manipulatie van bezoekersaantallen, van deze maar ook van eerdere Love Parades. Eerdere Love Parades, in Essen en Dortmund, kregen 1,2 miljoen en 1,6 miljoen als officieel aantal. dat was drie keer zoveel; als de werkelijke bezoekersaantallen. Deze keer, in Duisburg, werd 1,4 miljoen als bezoekersaantal opgevoerd. De politie – die ik deze keer ietsje geloofwaardiger vindt dan bestuurders en organisatoren die hun event willen hypen, en dkie bij feesten niet het soort anti-betogers-belangen heeft die haar tot te lage schattinghen bij demonstraties zouden kunnen brengen – houdt het op 300.000. Er blijkt dus een ordinaire wedstrijd tussen steden gaande te zijn: wie de grootste Love Parade heeft weten te houden.

Het gaat er klaarblijkelijk om dat steden zich ‘op de kaart zetten’ door zo’n mega-event naar zich toe te halen. Een stad die ‘op de kaart staat’, trekt meer toeristen, die meer uitgeven aan de plaatselijke middenstand, zo’n stad trekt misschien ook wel meer investeerders, weet ik veel. Zoiets. Blijkbaar is dat belangrijker dan het welzijn van de feestgangers. Vanwege geld en gemeentelijk prestige – is dat overdreven gezegd? Ik denk het niet – zijn mensen het ziekenhuis, het trauma en in éénentwintig gevallen de dood in gejaagd.


Slecht en beter nieuws uit Griekenland

26 juli, 2010

Uit Griekenland komt slecht, maar ook beter nieuws. Het blijft zaak de gebeurtenissen daarginds met grote aandacht te volgen. Er valt veel van te leren,over de soorten van verzet die we niet en wel nodig hebben tegen het soort bezuinigingsbeleid dat ook in Nederland op stapel staat.

Eerst een stukje slecht nieuws. Vorige week schoten enkele mannen de blogger en journalist Sokratris Giolias dood. Zo’n moord verdient volledige afwijzing, ongeacht wie het slachtoffer was, ongeacht wie de dader, en ongeacht de motieven van de daders. Geen positief doel wordt er mee gediend. Maar het is wel de moeite waard om iets meer te zeggen over zowel slachtoffer als de mogelijke daders en hun eventuele beweegredenen. ‘Begrip’voor de daad zal er wat mij betreft niet uit voortvloeien, maar begrijpen heeft nut.

Wie was het slachtoffer? Berichtgeving in gevestigde media duidt hem aan als ‘onderzoeksjournalist’, die publiceert over corruptie in hoge kringen. Volgens collega’s stond hij op het punt om onthullingen te doen. Dat laatste kan kloppen, hij had absoluut connecties. Maar een bonafide onderzoeksjournalist was hij niet, zoals het blog From the Greek Streets uitlegt. HIj had connecties binnen politie, en stond bekend om zijn nogal rechtse opvattingen. Zijn advocaat Yiannis Marakakis zei dat hij een “iemand die met de anti-terreur-eenheid samenwerkte” was, en dat hij vanwege zijn politie-bindingen bescherming desgewenst best had kunnen krijgen. Giolias is eerder een halve politieagent of aanverwant politiek onderwereldfiguur dan een collega van John Pilger, om maar eens een echte onderzoeksjournalist te noemen.

Dat wil natuurlijk weer helemaal niet zeggen dat het dus OK is om de man maar af te knallen. WIe hebben het gedaan? Als het bericht klopt dat hij op het punt stond om onthullingen te doen over corruptie, dan zou je de daders kunnen zoeken bij degenen die van zulke onthullingen last vreesden te krijgen: figuren in hoge politieke en/ of zakelijke kringen, zoiets. Dan zou het dus gaan om een ordinaire afrekening binnen het criminele milieu, ook wel bekend als het Griekse establishment en de Griekse staat. Een mafia-moord, in feite.

Maar de politie beweert iets anders. Die zegt dat de kogels die bij de moord gevonden zijn, overeenstemmen met wapens die gebruikt zijn door een linkse stadsguerilla-groep, de Revolutionaire Sekte, of Sekte van Revolutionairen (wie verzint trouwens zulke bezopen namen?). Deze groep heeft eerder een politieman doodgeschoten. Maar het feit dat de politie zegt dat deze club ook voor de moord op Giolias verantwoordelijk is, in geen reden om dus maar aan te nemen dat dit ook zo is. De politie liegt wel vaker over dit soort zaken, en het komt de krachten van orde en gezag maar wat mooi uit als ze aanslagen in de schoenen van links kunnen schuiven, om zo de terroristische dreiging verder op te blazen en onderdrukking van het felle verzet tegen ebzuinigingen hiermee te legitimeren. Twee vliegen in één klap, feitelijk: lastige blogger uit de weg geruimd, en links die er de schuld van krijgt…

Maar het kan helemaal niet worden uitgesloten dat Revolutionaire Sekte inderdáád de moord gepleegd heeft. Dat maakt de zaak niet beter. Voor Giolias vioel ik geen sympathie. Maar hoe ik de wereld waar Giolias onderdeel van was ook verafschuw, uit dit soort moorden komt niets goeds voor. Het idee dat je degene afknalt die je niet bevalt, is al weerzinwekkend.  En voor elke doodgeschoten uiterst rechtse intrigant staan er tien nieuwe op, in die termen is het zinloos. En als het effect is dat mensen niet meer durven te schrijven wat ze willen, uit angst om vermoord te worden, is dat bepaald ook niet het soort politieke klimaat waar links in kan gedijen, wat we nodig hebben.

Bovendien: als het gaat om sluipmoord en gewapende actie, dan wint de staat bij voorbaat, evenals de heersers achter die staat. Leger politie, geheime dienst, zijn uitgerust en getraind voor grof, gedisciplineerd geweld; het is hun vak. Daartegenover is elke stadsguerillero op zijn best een amateur. Iedere poging van links om in die termen  de strijd aan te gaan, is heilloos, want op dat terrein winnen zij sowieso.

Daar komt bij dat linkse mensen altijd een spanning zullen voelen tussen de vrijheid en solidariteit waar we voor staan, en het middel van gewapende samenzwering en moord. Dat maakt van linkse guerrilastrijders altijd moordenaars-met-aarzeling. Dat doortrekt dit type aanslagen niet alleen van hypocrisie. Moordenaars-met-aarzeling leggen het ook nog eens af tegen moordenaars-zonder-aarzeling, moordenaars die een orde van geweld en onrecht verdedigen, stmoordenaars van staatswege en/of fascisten.

Dit type van gewapende strijd kiezen betekent: kiezen voor een front waar de vijand principieel sterker is dan wij, het betekent kiezen voor een nederlaag. Als de aanslag inderdaad door een linkse groep is gepleegd, dan is het niet zomaar een misdaad, maar een contraproductieve domheid bovendien. From The Greek Streets zegt het goed: “zijn executie in mafia-stijl heeft absoluut niets te maken met de sociaal-antagonistische beweging, waartoe wij behoren.”

Dit is trouwens geen pleidooi voor geweldloosheid. Maar het is wel een pleidooi tegen sluipmoord als actiemiddel. Was er sprake van een revoplutionaire bvurgeroorlog, met een breed gedragen bewapende linkse massabeweging die zich doodseskaders van het lijf moest houden, dan lag het nog anders. Maar dat is niet de situatie, Griekenland 2010 is niet El Salvador 1980 (1).

Griekenland is wel het Europese land waar de strijd tegen bezuinigingen en tegen de staat het hoogst en – ondanks deze sluipmoord -meest hoopgevend is opgelaaid. De staat brengt van alles en nog wat in stelling om protest en verzet te breken. Zo verbood een rechtbank een voorgenomen staking van luchtverkeersleiders. Die wilden 24 uur het werk neer leggen, om eisen voor betere betaling van overwerk en meer werkgelegenheid kracht bij te zetten en tegen het bezuinigingsbeleid van de regering te protesteren. De vakbond blies daarop de staking af.

Maar dat was niet het eind van het verhaal. Zondagavond berichtte de NOS dat er tal van vluchten richting Griekenland afgelast of omgeleid werden. Luchtverkeersleiders waren toch in staking gegaan, verbod of niet. Wilde stakingen dus. ASls dit soort acties zich verspreidt, dan gaat het verzet in Griekenland in een hogere versnelling. Tot nu toe overheersten door vakbonden uitgeroepen stakingen, en die vakbond houdt zich maar al te vaak aan officiële spelregels. Waar arbeiders hun acties voeren ongeacht die regels, soms dwars ertegenin, dáár begint de orde van bezuiniging en repressie extra gevaar te lopen. Dat biedt hoop.

(1) een interessante gedachtenwisseling naar aanleiding van de moord staat te lezen op het linkse forum RevLeft.


Griekenland Is Overal, 17 juli: observaties en gedachten

24 juli, 2010

De demonstratie Griekenland Is Overal is alweer een week geleden. Meestal ben ik sneller met een stuk over actie waar ik aanwezig was. Deze keer heb ik de zaak eerst even rustig laten bezinken. Dat was deels een kwestie van vermoeidheid na betrekkelijk drukke weken waarin ik ook aan voorbereidingen, en aan berichtgeving achteraf online en dergelijke deelnam. Deels was het ook een kwestie van terughoudendheid, juist omdat ik niet enkele loslopend demonstrant was, maar betrokken bij de organisatie ervan. Dat is toch een iets andere positie dan mijn gebruikelijke stellingname als tamelijk onafhankelijke deelnemer/ waarnemer. Hoe dan ook, er vallen toch wel een aantal observaties te maken.

Over de demonstratie zelf, en over de open bijeenkomst achteraf, hebben we vanuit Griekenland Is Overal op de site van het initiatief verslag gedaan. Een paar opmerkingen, overigens puur op persoonlijke titel. Pakweg 150 deelnemers. Dat was ietsje onder mijn verwachtingen, en dat waren andere bij de organisatie ervan betrokkenen ook van mening. Zelf had ik gehoopt op iets van 200. Toch is 150 geen afgang, als je een paar zaken in ogenschouw neemt. Het initiatief ‘Griekenland Is Overal’ is piepjong, heeft nog maar één eerdere actie op poten gezet, namelijk de picket bij de Griekse ambassade in Den Haag, op 27 mei. Daar waren 35 deelnemers, waarvan een aantal vervolgens mee zijn gaan bouwen naar de demonstratie van 17 juli. Van 35 naar 150 actievoerders, dat is een stap vooruit.

Dat de stap vooruit niet nog iets groter was, lag deels aan timing: vakantietijd, en dat betekende met name dat Griekse studenten in Nederland – die bijvoorbeeld bij een solidariteitsdemonstratie in december 2008 wel aanwezig waren – er nu niet of nauwelijks waren. Verder waren er problemen met tijdige vervaardiging van posters en flyers, waardoor van verspreiding en dus publiciteit veel minder terechtkwam dan in de bedoeling lag. Ik vermoed dat deze beide factoren enkele tientallen deelnemers hebben gescheeld.

Een andere, wezenlijker factor lag in de betrekkelijk smalle basis die de demonstratie had. Dragende krachten waren plaatselijke  anarchistische groepen, met name Nijmegen en Utrecht, en verder Doorbraak – ook anarchistisch van inslag, in bredere zin – , een groep in Nederland wonende/werkende/studerende radicaal-linkse Grieken, en verder ook SAP/Grenzeloos. Al deze groepen waren zichtbaar op de demonstratie aanwezig, de één wat opvallender dan de ander. Al deze groepen hadden zich ook van tevoren voor publiciteit ingezet. Verder waren ongebonden anarchisten – zoals ondergetekende – actief in en voor de demonstratie.

Een bredere steun van andere linkse stromingen ontbrak vrijwel. Pas vier dagen voor de demonstratie gooiden de Internationale Socialisten (IS) een oproep on-line. Tot dan toe had deze organisatie de demonstratie zo ongeveer doodgezwegen. Gezien het feit dat de IS één van de sterkere groepen links van de SP is, met banden met allerlei andere groepen en netwerken, maakte de afzijdigheid van deze organisatie uit, en droeg deze bij aan de relatief lage opkomst. Had de IS de actie eerder serieus genomen en er werk van gemaakt, waren we met gemak boven die 200 uitgekomen.

Dat op de dag zelf de IS met een handvol mensen, deels voorzien van borden en kranten, kwam opdagen, maakte dat verzuim niet echt goed. Het voorkwam diepe schande voor die groep, maar dat was het dan ook. Ik had bovendien sterk de indruk dat een deel van de aanwezige IS-ers op eigen houtje waren gekomen, en gekomen zouden zijn of de IS nu groen licht had gegeven of niet. Als die indruk klopt, bevestigt dat mijn beeld dat de IS als organisatie nogal eens minder is dan de som der delen. Het enthousiasme en de betrokkenheid van afzonderlijke Internationale Socialisten ligt wel vaker drie kilometer vóór op de koudwater vrezende keuzes die de leiding kennelijk meent te moeten maken.

De afzijdigheid van vrijwel de rest van niet-anarchistisch links – met SAP/Grenzeloos , en natuurlijk de betrokken Grieken, wonderbaarlijk fijne mensen! – dus als gunstige uitzondering, maar die groep en deze mensen hebben dan ook gelukkig tenminste geen last van anarchofobie – betekende dat de demonstratie een heel stevig anarchistisch karakter had. Wie zich daarover beklaagt, moet dat dus niet bij anarchisten doen – die wáren er, zo hoort dat – maar kijken naar anderen die het lieten afweten.  Bij alle minpunten die ik verderop ga noeman aangaande een deel van de anarchistische bijdrage moet dat ook goed in de gaten gehouden worden. Anarchisten, van allerlei slag, namen de actie serieus. Hun inbreng deed er dus toe. Dat anarchistische karakter van de betoging gaf me trouwens, vooral achteraf, wel een wat dubbel gevoel. Aan de ene kant liet het zien wat de anarchistiosche beweging in Nederland op eigen kracht, midden in vakantietijd, op de been wist te brengen. Aan de andere kant kwamen hier tegelijk ook tekortkomingen in de aanpak van delen van dit anarchisme opvallend tot uiting. Het gaat hier om het soort dingen waar ik vaker over geschreven heb: zelfgekozen uitstraling, en de keuze van leuzen.

Eerst maar eens een overzicht van de leuzen die ik heb gehoord, en deels meegeschreeuwd. Vrij weinig tegen bezuinigingen en dergelijke, toch een hoofdthema van de actie. “IMF (ook wel: EU), asociaal, breek de macht van het kapitaal” was er eentje.Veel leuzen tegen de staat en het kapitalisme zelf: “A-Anti-Anticapitalista!”, die gouwe ouwe van anderglobaliseringsacties; “Tegen staat en kapitaal, vrijheid voor ons allemaal!”; erg veel leuzen tegen staat en politie. Soms met een verwijzing naar Griekenland: “Griekenland is Overal, breng de politiestaat ten val”. Vaak echter helemaal algemeen: “All Cops Are Bastards”, “No Justice, No Peace, Fuck the Police”.

Dat laatste was een beetje vreemd want aanvankelijk was de politie helemaal afwezig! Pas later, toen we al een eindje op weg waren, kwamen er agenten opduiken, per fiets en motorfiets, en een heus politiebusje. Het totaal aantal agenten dat ik op één moment tegelijk heb gezien, overtrof de vijftien niet, hetgeen voor demonstraties van zo radicale signatuur bepaald vreemd is. Maar het maakte de anti-politieleuzen   onwezelijk, ongericht, weinig relevant. Het is, vermoed ik, uiting van een bepaalde vorm van anarchisme, een vorm die de strijd tegen de kapitalistische ordehandhavers altijd en overal – zelfs als ze afwezig zijn – de allerhoogste prioriteit geeft. Ik denk dat dit een verkeerde prioriteitsstelling is, eentje waar het anarchisme niet sterker en niet relevanter van wordt. Soms is protest tegen de politie het belangrijkste. Heel vaak ook niet. En op deze demonstratie zou niet zozeer politierepressie in Griekenland, maar de bezuinigingspolitiek die, mede met behulp van politierepressie, wordt doorgedrukt,  voor de hand gelegen hebben als doelwit van onze leuzen.

Er bleken na afloop, op de open meeting die naderhand was georganiseerd en waar pakweg 35 mensen op af waren gekomen, bepaald redelijk wat anarchisten en anderen die zich ook kritisch uitten over de overmatig aanwezige anti-politieleuzen. Het is bepaald verkeerd om hier dus  het anarchisme voor de mantel uit te vegen, het is veel eerder iets waar anarchisten zelf, ik dus ook, zich voor verbetering in dienen te zetten. En wat mij betreft kan de leus “Vuur en vlammen voor elke staat” die ook klonk, maar beter helemáál achterwege blijven. De bedoeling erachter – elke staat dient te verdwijnen – is zeer juist. Maar in de oren van omstanders, en vermoedelijk zelfs van sommige deelnemers, klinkt het als een oproep tot brandstichting, hetgeen bijdraagt tot het soort negatieve beeldvorming jegens anarchisten waar we toch al zo vaak tegenaan lopen. Nergens voor nodig, er zijn betere manieren om hetzelfde punt te maken. Die andere anarchistenleus die ik hoorde: “Geen bazen en politici, maar zelfbestuur en anarchie” klinkt al een stuk beter.

Problematisch was ook de uitstraling waar een deel van de demonstranten voor koos: zwarte kledij, soms gezichtsbedekking. Dat anarchisten ervoor kozen om in een blok te lopen, vond ik prima: het kan de zicht- en hoorbaarheid van de anarchistische inbreng vergroten. Dat een deel van de anarchisten echter voor déze outfit koos, vond ik iets minder prima, al is het natuurlijk ieders vrije keus. Maar in het zwart met doek voor de mond en duistere zonnebril door de stad lopen is niet de manier om bij omstanders erg veel begrip en sympathie voor de actie op te wekken, zeker als die omstanders dan ook nog iets onduidelijks over vuur en vlammen uit de groep horen weerklinken.

Ik weet het: er is een argument voor gezichtsbedekking: het voorkomt herkenning door bijvoorbeeld politie. Als er een rel uitbreekt, vind ik dit een valide argument, en als de kans op rellen groot is, snap ik het ook. Maar dit was geen rel, en er hing ook geen rel in de lucht.  Voor degenen die op gedonder hadden gerekent, tussendoor even de volgende feitjes: op het grieks Toeristenbureau lieten actievoerders een A met een circel en een leus achter. Op het gebouw van de Nederlansche Bank heb ik een drietal stickers waargenomen tegen het einde.  Er werd wat vuurwerk afgeschoten, overigens wel vervelend want hiermee maken actievoerders vooral mede-demonstranten – mij, maar ik was niet de enige – wezenloos aan het schrikken, zonder dat je er verder iets mee bereikt. Maar wie aan verwachte heftigheid een reden meende te moeten ontlenen om weg te blijven, kreeg geen gelijk. Wie aan verwachte heftigheid een argument meende te moeten ontlenen voor gezichtsbedekking evenmin.

Dit was een openlijke demonstratie, een actie om in alle openbaarheid ons punt te maken. Dat betekent inderdaad dat je gezicht op een foto kan belanden, en die foto vervolgens ergens in krant of op internet kan verschijnen. Nou en? Als de politie wil verzuipen in fanatiek aangelegde voorraden van foto’s van demonstranten, dan moet de politie dat maar doen. De Oostduitse geheime dienst Stasi had dossiers over de halve bevolking. Heeft dat het bewind gered? Ik ga mijn gezicht niet bedekken. En ik denk dat de afstand tussen demonstranten en omstanders – mensen die we graag van om– in medestanders zouden zien veranderen, toch? – kleiner wordt naarmate wij afzien van gezichtsbedekking en bijbehorende dress-code. En het beste wapen tegen een politiestaat is toch wel: veel en veel grotere en bredere deelname aan protest en verzet. Alles wat de afstand tussen ons als actievoerders, en bredere groepen mensen, vergroot, dient dus zeer kritisch te worden bekeken.

Ook hierover wordt onder anarchisten duidelijk verschillend gedacht, en de discussie werd achteraf ook gevoerd. Bij dit soort meningsverschillen staan, denk ik, verschillende vormen van anarchisme enigszins op gespannen voet met elkaar. Voor sommigen van ons is anarchisme een vorm van zelf-expressie, van leven-in-vrijheid in een repressieve wereld, ongeacht of de vrijheid voor die wereld ermee dichterbij komt. Daar passen anti-politieleuzen bij, daar past de donkere outfit en de onherkenbaarheid in. Veel hoop om bredere groepen te bereiken is er bij dit type anarchisme niet. Dus wordt het punt van openheid naar bredere groepen, verbinding zoeken en dergelijke, ook welbewust niet zo belangrijk gevonden. Het is geen onnadenkende kortzichtigheid bij deze anarchisten, het is een doordachte politieke keuze: wij anarchisten tegen de rest van de maatschappij.

Hoe diep dat kan gaan, bleek uit  de tweede reactie onder een demonstratieverslag op Indymedia van iemand die zeer te spreken was was over het overwegend anarchistisch karakter van de demonstratie, maar zich afvroeg wat die “partijbonzen” van SAP/Grenzeloos op de betoging te zoeken hadden. Hoe smaller en radicaler, hoe beter… Een ander bizar symptoom van dit type anarchisme was een fotoreportage, ook op Indymedia, waar alle gezichten van demonstranten zoveel mogelijk onherkenbaar waren gemaakt! Voorzover de demonstratie er in real live nog niet uitzag als een optocht van een flink Zwart Blok, was dat op de reportage dus ‘rechtgezet’: het zag er allemaal veel grimmiger uit dan het in werkelijkheid was. Het argument: die onherkenbaarheid. Maar het is één ding als demonstranten zelf kiezen voor onherkenbaarheid: ik vind het niet slim, maar het is ieders recht. Het is iets anders om ongevraagd alle demonstranten onherkenbaar te maken.

Er is namelijk niets mis met het fotograferen van demonstranten, en het plaatsen van herkenbare foto’s. Een demonstratie is immers een uiting in de openbare ruimte? Dat is nu precies het punt ervan: hier zijn we, en dit vinden we. Wie niet herkenbaar op de foto wil bij zo’n openbaar gebeuren, die moet óf zelf zorgen voor gezichtsverberging, óf wegblijven. Een demonstratie is nu eenmaal welbewust gween geheime en ondergrondse en anonieme actie. Maar het is een onterechte beïnvloeding van de beeldvorming als iedereen met onherkenbaar gemaakte gezichten in beeld wordt gebracht. En het is raar dat mensen die niet ongevraagd herkenbaar gemaakt willen worden, wel het recht menen te hebben om mij – iemand die kiest voor openheid – ongevraagd onherkenbaar te maken…

Gelukkig is er een ander anarchisme, dat zich aan een zelfgekozen isolement stoort, en dat ook kenbaar maakt. Bij dat anarchisme voel ik me thuis, het is die zoektocht naar verbinding en openheid die we nodig hebben om een breder verzet op gang te helpen, en daarbinnen revolutionair anarchistische opvattingen ingang te doen vinden. Louter met alleen anarchisten stadswandelingen (of rellen, of wat dan ook) houden, dat zet geen zoden aan de  dijk. Samen met anderen in verzet komen, en dan laten zien hoe anarchisme zich nuttig en onmisbaar kan maken in dat verzet, dáár komen we verder mee. In dat proces, maar vooral ook in het opbouwen van solidariteit en van verzet tegen komende bezuinigingen, is Griekenland Is Overal en de demonstratie van 17 juli een bescheiden stap de goeie kant op. Volgende keer met veel meer!


Over Tomlinson, Bosjesmannen en juridische narigheid

22 juli, 2010

Zo, geen groot analytisch theoretisch verhaal deze keer. Twee juridische uitspraken vragen om aandacht. Ze staan geheel los van elkaar, behalve in één opzicht. Beiden laten zien dat er via rechtbanken en dergelijke geen betrouwbaar recht te halen valt voor onderdrukten en voor mensen die tegen hun wet en hun orde aan zijn gelopen.

De eerste uitspraak gaat over Ian Tomlinson, of beter: om een agent die Ian Tomlinson slooeg met zijn politieknuppel, waarna de man overleed. Hwet gebeurde vorig jaar 1 april, tijdens protesten op straat tegen de G20 top in Londen. Tomlinson was geen demonstrant, maar een voorbijganger. Een agent sloeg hem en duwde hem tegen de grond. Andere agenten deden verder niets, andere mensen hielpen de man overeind, maar even later zakte hij in elkaar en overleed. Een eerste onderzoek sprak van een hartaanval, bij een tweede onderzoek werden inwendige bloedingen geconstateerd.

De agent die de klap uitdeelde wordt – en dat is de uitspraak waar het me om gaat vandaag – niet vervolgd voor doodslag. Reden: de uiteenlopende resultaten van onderzoek betekenen dat er geen oorzakelijk verband tussen klap en dood van Tomlinson kan worden vastgesteld. Een absurditeit op zich: alsof er iemand is die gelooft dat Tomlinson door een hartaanval zou zijn overleden – als dat de doodsoorzaak al was – als hij niet eerst geslagen en tegen de grond was gewerkt door politie. Het onderzoeksrapport geeft toe dat er sowieso wel van ‘assault’, gewelddadige aanval, door de agent sprake was. Maar aanklagen vanwege dat feit dient binnen een half jaar te gebeuren, en dat halve jaar is meer dan verstreken. Andere aanklachten – het toebrengen van lichamelijk letsel, wangedrag in openbare dienst – wijst het CPC, het openbaar ministerie, ook van de hand.

Maar waarom is er zoveel tijd voorbij gegaan dat die zes maanden zijn verstreken? De onafhankelijke commissie voor klachten  over politie IPCC, was eerder binnen vier maanden klaar met een rapport over de zaak. De CPS had beloofd om voor kerst 2009 ook klaar te zijn. Het is bijna 7 maanden later! En de CPS wíst dat de kans op strafvervolging kleiner werden – bijvoorbeeld vanwege die deadline van zes maanden voor strafvervolging wegens ‘assault’ . Familieleden zijn boos en spreken van een doofpot. Hun woede is terecht. En nee, ik ‘geloof’ niet in het strafrecht, ook niet tegen politie. Maar stel dat Tomlinson een agent de dood had ingejaagd met een klap, in plaats van andersom. Zou strafvervolging dan ook eindeloos bvooruitgeschoven zijn, om vervolgens te worden afgeblazen? Het is dat meten met twee maten dat de zaak zo onverteerbaar maakt. Hier geldt: no justice, no peace, f*ck the police en het openbaar ministerie.

De tweede uitspraak  om kwaad over te worden, weerklonk in het Afrikaanse land Botswana, en betreft de rechten van de zogeheten Bosjesmannen, de  San-bevolking, zoals hun buren, de Khoikhoi, ze noemden. Die wonen in de Kalahari-woestijn. Maar in die woestijn wonen ook wilde dieren, en die worden momenteel tot toeristische attractie gebombardeerd, waarna hotels voor toeristen op safari niet lang kunnen uitblijven. Die wilde dieren moeten drinken, dus is het water voor de dieren gereserveerd, niet voor de bewoners van het gebied. Ook zijn er diamantmijnen in de directe omgeving van de woongebieden van de Bosjesmannen-gemeenschap.

In 2006 had een rechtbank bepaald dat de gemeenschap naar hun woongebieden mocht terugkeren. Maar nu bepaalt een andere rechtbank dat deze mensen geen waterputten mogen maken, en ook geen gebruik mogen maken van een al eerder aangelegde put. “De regering redeneert dat de aanwezigheid van de Bosjesmannen in de Kalahari niet samenhgaat met het beheren van het wild in de woestijn.” Maar zowel dat wild als de Bosjesmannen wonen al vele eeuwen in die woestijn, al ver voor de tijd dat wat voor regering dan ook uitspraken deed over wat wel en niet toelaatbaar was. “Bovendien zouden de harde omstandigheden  in dit natuurgebeid weinig mogelijkheden bieden voor de toekomst”, zo vervolgt het bericht. Ja, als je mensen belet om aan water te komen, dan klopt dat inderdaad wel. Maar het komt neer op het wegpesten van mensen.

Kennelijk wil de regering, als waardig opvolger van het kolonialisme, de Bosjesmannen inderdaad weg hebben uit het gebied, zodat diamantwinning en toeristenindustrie ruim baan hebben. Kennelijk zijn dieren, maar vooral de projectontwikkelaars, hoteleigenaars en eigenaren van mijnbedrijven meer waard dan de levens van arme mensen diein hun eigenwoonplaatsen proberen xcih in hun bestaan te voorzien. Survival International, een groepering die zich inzet voor de belangen van inheemse volkeren, spreekt terecht schande van dit besluit.


Anarchisme en Karl Marx (4): synthese?

22 juli, 2010

Maximilien Rubel onderkende een spanning tussen het theoretische werk van Marx – die hij zelfs als theoreticus van het anarchisme kenschetst, zoals we in deel 3 van deze serie zagen – en politiek activisme dat daar nogal mee wringt. Maar ook als theoreticus zitten er veel te nadrukkelijk anti-libertaire dimensies in Marx’ aanpak om hem als het ware met kop en staart bij het anarchisme in te lijven. We zagen al wat dubieuze ideeën over de staat langskomen in het bovenstaande. Zijn staatsvijandigheid is weliswaar duidelijk. Toch vertoont hij een opmerkelijke bereidheid om staat en staatsmacht toch te gebruiken om het communisme dichterbij te brengen. Dat duidt op een dubbelzinnigheid in politieke zaken die het Marxiaanse denken opbreekt. Hier zit een reden dat een Marxiaans beïnvloed anarchisme wel zinnig is, maar zelfs een libertair marxisme uiteindelijk spaak loopt. 

Waar wringt het? Keer op keer brengt Marx naar voren dat arbeiders zich in moeten zetten om de politieke macht, de staatsmacht, moeten veroveren en hiertoe een politieke partij moeten vormen. Bakoenin polemiseert hiertegen, maar hanteert vaak een karikatuur. Marx wil niet, zoals Bakoenin hem in de mond legt, een “volksstaat”. Dat is een idee van Lasalle, sociaal–democratisch leider waar Marx onophoudelijk tegen polemiseerde, in paragraaf VI van zijn Kritiek op het Program van Gotha bijvoorbeeld. Dat programma was de grondslag waarop aanhangers van Lasasalle en van Marx samen de Sociaaldemocratische Partij probeerden te vormen, en waarin vooral gedachetn in de lijn van Lasalle zaten.

In dat stuk staat dan wel weer dat  vervelende idee van die dictatuur van het proletariaat. En Marx vond wél dat arbeiders een partij moesten vormen, kiesrecht moesten bevechten, deel moesten nemen aan verkiezingen en langs die weg zoveel mogelijk kracht moesten verwerven. Hij verwachtte hier een aanscherping van klassenbewustzijn van arbeiders van, een training van arbeiders om zich met politiek te bemoeien, zich te laten gelden, op weg naar het moment dat ze de revolutie zouden brengen. Maar hij zette hiermee ook de weg open naar het idee dat parlementaire machtsvorming het middelpunt van socialistische activiteit was, en daarmee naar een reformistische praktijk die de revolutionaire kanten van de theorie zouden ondermijnen, uithollen en in veel gevallen zelfs vervangen.

Voor die dynamiek hadden Bakoenin een scherp oog, evenals voor de narigheid die gecentraliseerde partijvorming sowieso mee bracht. Diens opvatting dat Marx feitelijk een kille bureaucraat was die vooral uit was op persoonlijke dictatuur houdt geen stand; zijn schimppartij tegen Marx’ wetenschappelijk socialisme, door Bakoenin weergegeven als “de organisatie en de regering van de nieuwe maatschappij door Socialistische wetenschappers en professoren – de ergste despotische regering” . Maar dat is totaal niet wat Marx bedoelde w met ‘wetenschappelijk socialisme’, al is het waar dat veel éénpartijstaten die zich op Marx beriepen (of dat nog steeds doen, in een enkel geval) wel dit type van ‘wetenschappelijke’ legitimatie gebruiken waar Bakoenin voor waarschuwt. Maar voor Marx duidde die begrip ‘wetenschappelijk socialisme’ niet op een regeervorm, maar op de onderbouwing van het socialistische streven, op de analyse die liet zien dat tegenstellingen binnen het kapitalisme, en met name de klassenstrijd,het fundament voor een omwenteling richting socialisme vormen. Met veel van die analyses is Bakoenin het trouwens ééns. En de kern van zijn verhaal, in de zojuist aangehaalde tekst  keer op keer naar voren gebracht – zijn waarschuwing dat gecentraliseerde machtsvorming, zoals Marx die voorstond, de dynamiek in zich droeg om boven de arbeidersklasse uit te torenen, de revolutie aan zich te onderwerpen en te verstikken – die waarschuwing is zeer terzake.

Voor veel van de verwarring over Marx’ staatsopvatting is hij overigens zelf wel een beetje verantwoordelijk. Zijn opvattingen verschuiven nogal eens, en zwabberen soms ook. Aanvankelijk is er het idee dat de arbeidersklasse de staat moeten veroveren. Later, nadat de Parijse Commune de oude staat  had opgedoekt en een revolutionair zelfbestuur had proberen door te voeren – onderkent Marx dat de oude staat moet worden stukgeslagen, niet gebruikt. Hij gebruikt veelal de formulering “verovering van de staatsmacht”, of “verovering van de politieke macht”, niet “verovering van de staat”. Maar het is niet vreemd dat over dat onderscheid vaak wordt heengelezen, en het is niet helemaal duidelijk hoe scherp dat onderscheid in Marx’ hoofd eigenlijk was. Hoe die verovering er uitziet, blijft ook wat onduidelijk, en die dictatuur van het proletariaat van hem maakt de zaak er niet beter op.

Ik denk echter dat Marx met de formulering “verovering van de staatsmacht” wel op een spoor is waarmee een werkelijke synthese – maar dan wel op anarchistische basis – mogelijk is. ‘Staatsmacht’ is namelijk niet hetzelfde als ‘staat’. Een staat is een samengesteld systeem van hiërarchische instellingen die, met geweld en geweldsdreiging, klassenheerschappij oplegt en het functioneren ervan garandeert, tegen de onderliggende klasse in. Een staat staat boven de maatschappij. Staatsmacht is iets anders: het is datgene wat staten kunnen doen. Het is het vermogen om de maatschappij te besturen, regels vast te leggen en te zorgen dat die worden nageleefd, iets dat echter in elke maatschappij op één of andere manier plaatsvindt. Het is in principe denkbaar dat er staatsmacht wordt uitgeoefend door iets anders dan de staat. 

Met het inzicht dat de Commune van Parijs “geen staat in de eigenlijke zin van het woord” meer was, kwamen Marx en Engels dicht in de buurt van dit idee. Het is feitelijk een anarchistisch inzicht: iets te regelen om datgene wat er in iederer maatschappij moet gebeuren – de staatsmacht, ook als er geen staat meer is – onder directe zeggenschap van de bevolking op poten te zetten. Maar door dit ‘staatsmacht’ te noemen raakt dit inzicht tegelijk ook weer versluierd, raakt de libertaire dimensie veel te veel buiten beeld.

Hier en daar kom je anarchisten tegen die een soortgelijk onderscheid maken dat ik hier aangeef tussen staat en staatsmacht. Een voorbeeld is Tom Wetzel, die onder meer schrijft in publicaties van de Workers ‘Solidarity Alliance, een anarchistische organisatie in de Verenigde Staten. In een prachtig stuk over de Spaanse Revolutie van 1936 en de rol van anarchisten daarin, schrijft hij over een programma dat op een congres van de anarchosyndicalistische bond CNT werd besproken vlak voor die revolutie. Het document “voorzag in het samengaan van vrije gemeenten in regionale en landelijke Volkscongressen. In feite voorzag dit in plaatselijke, regionale en landelijke wetgevende vergaderingen. Het document voorzag ook een ‘Volksmilitie’ –  in andere woorden: een leger – om de nieuwe sociale orde te verdedigen.” En dan voegt hij eraan toe: “Een structuur die regels kan maken voor de maatschappij en dat regelgevend vermogen kan verdedigen met militaire macht is in feite een ‘polity’, een vorm van regering. Als een links-libertaire ‘polity’géén staat is, dan is er een onderscheid nodig tussen een ‘polity'(of bestuursvorm) en een staat.” In een ander artikel van zijn hand – een reactie op kritiek van Paul d’Amato , marxist en schrijver van een kritiek op het anarchisme in de Socialist Worker (VS),  brengt hij zijn afwijzing van een staat, na de revolutie, naar voren: “Zo’n staat zal helemaal niet ‘afsterven'”, schrijft hij. Dan gaat hij verder: “Maar hier volgt niet uit dat sociaal anarchisme tegen politieke macht is. Hier is het nodig om de staat te onderscheiden van regering of politieke bestuursvorm.” En hij legt uit: “Libertaire socialisten geloven dat het mogelijk is voor instellingen van volksmacht – een bestuursvorm opgebouwd vanuit de directe democratie van assemblees op werkplekken en in buurten – om de hiërarchische staat te vervangen in een zelfbeherende socialistische maatschappij, of een maatschappij die bezig is opgebouwd te worden, zonder het hiërarchische staatsapparaat.” Het hele artikel is trouwens zeer de moeite waard.

Ik vind het gebruik van woorden als ‘regeervorm’ en ‘regering’ hier riskant, om dezelfde soort redenen dat ik het begrip ‘dictatuur van hetb proletariaat’, riskant vind: het legitimeert precies díe aspecten in de post-revolutionaire ordening die nog hiërarchische, staat-achtige trekjes hebben, en waar we  van af moeten, zo snel mogelijk. Maar de kern van het onderscheid dat Wetzel maakt is valide, en loopt parallel aan het onderscheid tussen staat en staatsmacht dat ik voor het voetlicht probeerde te brengen. Ook zonder staat is er iets nodig om maatschappelijke aangelegenheden te regelen. Zelfbestuur is óók bestuur.

‘Verovering van de staatsmacht’ hoeft dus niet neer te komen op verovering van een oude staat of opbouw van een nieuwe. Maar, gecombineerd met de bij marxisten gangbare aanpak van gecentraliseerde machtsvorming, de niet-libertaire, vaak hiërarchische organisatievormen, de centrale rol die de partij als machtsveroveraar – via parlementen of via opstanden of via combinaties – wordt toegekend, komt het daar wel op neer. Dat  maakt het marxisme ongeschikt als basis en referentiekader te maken voor een synthese die hety beste uit anarchistische en marxistische tradities bijeenbrengt. Zo’n samengaan – in beweeglijke, permanent onvoltooide openheid -is mogelijk en noodzakelijk. Maar daarbij kies ik resoluut voor een brede libertaire bedding, voor stevige anarchistische wortels en fundering, waarbinnen dan de aanzienlijke krachten van Marx’ theorievorming hun  plek krijgen. ‘Voor een libertair marxisme’? Wat mij betreft niet. Ik zou iets eerder zeggen: voor een Marxiaans anarchisme. Maar hoe het ook mag heten, de kernvisie is:  communisme = anarchie, anarchie = communisme – en de weg erheen vergt vormen die daar mee overeenstemmen.


Anarchisme en Karl Marx (3): bijdragen van Marx

21 juli, 2010

Waar ligt dan de bijdrage van Marx? Welke inzichten zijn wezenlijk voor een revolutionaire theorie, voor het anarchisme dat we nodig hebben? Die liggen deels in de analyse van de kapitalistische maatschappij, deels ook in de krachten in die maatschappij die een revolutie dichterbij helpen brengen. Geen van die inzichten zijn strijdig met anarchistische principes, en met name in anarcho-syndicalistische kringen leven het soort inzichten waar ik op doel wel degelijk ook, al dan niet onder invloed van Marx trouwens. Maar het zijn wel inzichten waar Marx, en stromingen die op zijn gedachtengoed voortborduren, een speciale kracht hebben ontwikkeld waar anarchistische theorie en praktijk zijn voordeel mee kunnen doen.

Waar gaat het dan om? Allereerst het idee van het kapitalisme als een samenhangend, maar tegelijk tegenstrijdig geheel. Het gaat niet om een optelsom van winstgerichte bedrijven, met daarnaast een staat die een handje helpt de arbeiders eronder te houden. Het hele spul hangt samen. Bedrijven produceren voor een markt, zijn elkaars leveranciers en afnemers, elkaars concurrenten ook. Het is een stelsel van bedrijven, van concurrerende kapitalen. De staat is daarmee verweven, erin geworteld, en drukt de belangen van dat systeem uit.

Via de markt zijn arbeiders aan bedrijven gekoppeld: arbeiders verkopen hun arbeidskracht aan ondernemers. Arbeiders krijgen een loon – maar vervaardigen in de tijd dat ze werken voor de baas spullen van een veel grotere waarde dan hun loon. hetr verschil, de meerwaarde, eigent de kapitalist zich toe en is de basis voor dienst winst. Wat er als eerlijke ruil uitziet, is in feite uitbuiting. Dit wordt mogelijk gemaakt door het feit dat arbeiders geen productiemiddelen hebben, en dus zich als het ware moete  verhuren om te werken, om in hun bestaan te voorzien. Maar arbeiders hebben wel de enige waar die waarde toevoegt: hun arbeidskracht. Het hele systeem staat in het teken van die waardevermeerdering in dienst van het kapitaal, dat zich daarmee steeds uitbreidt.

Loonarbeid, uitbuiting, winstbejag, opéénstapeling van kapitaal door ondernemers die met elkaar concurreren… daarmee komt de dynamiek van het systeem in beeld.  De staat is geworteld in  dit systeem, maakt er deel van uit, helpt de arbeiders eronder te houden en zorgt tegelijk voor voorzieningen die het kapitalisme nodig heeft maar die kapitalisten liever niet afzonderlijk regelen: infrastructuur, soms onderwijs en sociale zekerheid. De staat opereert ook in de strijd tussen groepen kapitalen, in de vorm van internationale rivaliteiten en uiteindelijk oorlog om kapitaalsbelangen grensoverschrijdend te behartigen.

De éénheid, maar ook de tegenstrijdigheden, zijn ingebouwd. Eén kapitalistisch systeem, wereldwijd, maar verscheurd door zowel onderlinge concurrentie van kapitalen als ook, haaks daarop, de botsing tussen kapitalisten die de levensstandaard van arbeiders laag proberen te houden, en arbeiders die zich tegen deze uitbuiting verzetten. De concurrentie in een markteconomie leidt ertoe dat kapitalisten, los en tegenover elkaar, zoveel mogelijk afzet proberen binnen te slepen. Zo krijg je op het ene moment te weinig van een bepaald product op de markt, op het andere moment teveel. Dit is het mechanisme dat keer op keer tot crisis leidt. De uitbuiting en het arbeidersverzet ertegen leidt tot die andere  dynamiek: de klassenstrijd.

Zowel de crisis als de klassenstrijd zijn inherent aan het kapitalistische systeem, en geen gevolg van specifieke kwaadaardigheid of kortzichtigheid van ondernemers of managers. Dat is een belangrijk inzicht, omdat het laat zien hoe diep het probleem is, hoe wezenlijk revolutionair de verandering is die we nodig hebben om dat doel van anarchisten én van Marx, die anarchie, dat communisme, dichterbij te brengen. Het inzicht onderstreept ook de noodzaak, vooral door op klassenstrijd georiënteerde anarchisten toch al beklemtoond, dat er een gelijktijdige strijd tegen staat én kapitaal nodig is.

Even tussendoor: het idee dat anarchisten vooral tegen de staat willen vechten, en dat de strijd tegen uitbuiting, tegen het kapitaal, daaraan onder  geschikt zou zijn, is een karikatuur van tenminste de hoofdstroom van het anarchisten. Bakoenin, Kropotkin, Malatesta, de Spaanse anarchosyndicalistische bond CNT, Voline in Rusland, Durruti in Spanje: ze waren door en door anti-uitbuiting, antikapitalistisch, niet simpelweg exclusief anti-staat. Marx levert prima inzichten om die antikapitalistische dimensie, essentieel voor een anarchisme dat zoden aan de dijk wil zetten, verder aan te scherpen.

Het is veelzeggend dat het contact tussen Bakoenin en Marx niet alleen bestond uit eindeloze ruzie, waar geen van beiden erg eervol uitkwam. Bakoenin en andere anarchisten, hadden grote waarderling voor flink wat  van de analyses van Marx aangaande de werking van het kapitalisme en de klassenstrijd. “Bakoenin en zijn volgelingen  accepteerden deze an andere ideeën in Marx’ kritiek van het kapitalisme volledig. In feite begon Bakoenin van Het kapitaal in het Russisch, en de Italiaanse anarchist Carlo Cafiero publiceerde een samenvatting van hetzelfde werk in het Italiaans”, aldus een artikel uitgegeven door de Workers’ Solidarity Movement, een anarchistische organisatie in Ierland. De inhoudelijke bijdrage aan antikapitalistische theorievorming die Marx leverde, was voor Bakoenin een uitgemaakte zaak, hoezeer hij ook de politieke recepten die Marx voor die strijd naar voren bracht wantrouwde en afwees en er, lang niet altijd erg  billijk, tegen polemiseerde.

Er is nog een kant aan de analyse van Marx die erg waardevol is: zijn inzicht in klassenstrijd als motor, hefboom tot verandering. Dit geeft revolutionairen vaste grond onder de voeten, het biedt een een oriëntatiepunt. Je kunt namelijk op twee manieren de rol van revolutionairen zien. Je kunt denken dat het revolutionairen als zodanig zijn die de revolutie zelf moeten maken. Dan stellen we ons – zo zwak en gering in aantal als we zijn – voor de gigantische taak om onze aantallen en onze organisaties uit te breiden, tot we sterk genoeg zijn om het erop te wagen. De verleiding om de zaak te forceren met exemplarische acties, aangewakkerd door ongeduld als de groei niet snel genoeg gaat, ligt altijd op de loer. Revolutie wordt een kwestie van keihard werken, van wilskracht van revolutionairen zelf, ongeacht de feitelijke situatie waarin die revolutionairen actief zijn.

Welnu, Marx was zelf  die mening niet toegedaan, en naar mijn mening had Marx hierin gelijk. Er is namelijk een tweede manier om over deze zaken na te denken. Revolutie, zo luidt die tweede redenering, krijg je als grote aantallen onderworpen, onderdrukte, uitgebuite mensen er genoeg van hebben om als slaven te leven en als slaven behandeld te worden. Dan komen ze in opstand, en dan brengen ze tronen, machthebbers, rijke uitbuiters en hun maatschappelijke orde aan het wankelen. Revolutie is een hoogtepunt in de strijd tussen rijk en arm, de bezittende en de werkende klassen. Het is een hoogtepunt van klassenstrijd, kortom. Die klassenstrijd zit ingebakken in maatschappijen waar klassen tegenover elkaar staan, in het kapitalisme met haar tegenstelling tussen ondernemers en arbeiders dus ook. En het is voor het uitbreken van revoluties in het geheel niet nodig dat de mensen die in opstand komen zelf al revolutionaire opvattingen hebben, zelf  revolutionairen zijn. Het helpt misschien soms – soms ook niet, trouwens: het aantal revoluties dat door revolutionaren op dood spoor is gebracht is niet gering – maar het hoeft bepaald niet.

Dit was het idee van Marx over revolutie: het ging hier om een sociaal proces, een gebeuren, dat plaatsvindt ongeacht wat revolutionairen doen. Het was ook het idee van veel klassieke anarchisten. Juist ook Bakoenin zag revolutie als een onstuitbaar, spontaan, elementair proces dat door revolutionairen beïnvloed zou moeten worden om tot bevrijding te voeren, maar dat geenszins door die revolutionairen zelf gemáákt kon worden. Welnu, Marx, met zijn analyse van klassenstrijd als motor richting revolutie, helpt erbij om revolutionairen te wapenen tegen de krampachtige illusie dat ze alles zelf moeten doen, dat alles van henzelf afhangt. Revolutionairen kunnen een wezenlijke bijdrage leveren – als onderdeel van een klassenstrijd, een revolutionair proces dat echter sowieso plaatsvindt. Aan de analyse van dat proces heeft Marx, en mensen die zich tot zijn geestverwanten rekenen, veel bijgedragen.

Ook  met deze bijdragen kunnen anarchisten hun voordeel doen, als ze niet de ondraaglijke last op hun schouders willen dat ze de revolutie zelf menen te moeten maken, desnoods buiten de massa om. Precies dat laatste kan leiden tot een soort revolutionaire politiek waar in we als revolutionairen onszelf te belangrijk wanen, met alle risico’s van dien, waarvan vormen van voorhoedegedrag er één zijn. Hier zit een les die juist ook  marxisten zich trouwens meer ter harte zouden mogen nemen, want Marx staat op dit punt dichterbij de kern van het klassieke anarchisme dan bij veel van zijn latere geestverwanten die De Partij nog veel meer in het middelpunt van het revolutionaire gebeuren plaatsen dan hij dat zelf in zijn mindere momenten al deed.

Oog hebben voor de noodzaak als revolutionair open te communiceren met bredere groepen arbeiders en andere onderdrukten – omdat revolutie wezenlijk de strijd van die onderdrukten is – wordt door dit inzicht ook onderbouwd. De analyse van Marx aangaande klassenstrijd als fundamenteel uitgangspunt kan hier dienen als een prima tegengif  tegen een houding waarbij revolutionairen die noodzaak verwaarlozen, zich isoleren door zelfgekozen ultraradicale uitstraling bijvoorbeeld, of door actiemiddelen die niet worden begrepen dan wel niet adequaat worden uitgelegd. Revolutionairen nemen deel aan de klassenstrijd omdat ze deel zijn van, of zich verbinden met, de klasse  die strijd voert. Ze helpen die klassenstrijd met hun inzichten vooruit, als ze hun werk tenminste goed doen. Maar revolutionairen als zodanig maken geen revolutie. Dat doet de massa van de bevolking, of anders wordt het niets bevrijdends.

Het is niet zo heel moeilijk om meer vruchtbare elementen uit Marx’ werk naar voren te halen. Zijn diepste criterium,  formuleerde hij in 1843-44, in de context van zijn analyse van religie als tegelijk uiting van en protest tegen vervreemding en onderworpenheid, als volgt. “Religie kritiek mondt uit in de les dat de mens voor de mens het hoogste is, en vandara met de categorische imperatief om alle verhoudingen waarin de mens een verlaagd,  tot slaaf gemaakt, in de steek gelaten en veracht wezen is, omver te werpen.” Bevrijding, grondige en diepgaande vrijheid, dat is hier de kern, de toetssteen. En dat blijft het.

Die strijd voor bevrijding wordt gedragen door de arbeidersklasse, die niet in een revolutie niet alleen haar overheersing door de kapitalistenklasse sloopt, maar ook de staat sloopt. Zo zegt hij het in 1847, in “De Armoede van de Filosofie”: “De arbeidende klasse zal in de loop van de ontwikkeling in plaats van de oude burgerlijke maatschappij een associatie stellen die klassen, en de tegenstelling daravan, uitsluit. En er zal geen eigenlijke politieke macht meer zijn, omdat de politieke macht macht de uitdrukking is van de klassentegenstellingen binnen de burgerlijke maatschappij.” Geen klassentegenstellingen, en ook geen staat meer, dus. Het hele proces erheen omschrijft Marx eventjes verderop als “een totale revolutie”. Wazigheid rond het ‘afsterven’ van de staat blijft ons hier bespaard.

Het is een staatsvijandigheid die keer op keer weer opduikt bij Marx en ook bij Engels. De laatste stelt in een brief aan August Bebel, leider van de Sociaal-Democratische Partij, waarin hij commentaar levert op het voorgestelde partijprogramma, dat daarin “al het gepraat over de Staat maar beter achterwege gelaten kan worden, vooral na de Commune die al gene stata in de eigenlijke zin des woords was.” Hij komt nog even opdragen met het inadequate idee dat de staat nog even als instrument moet dienen om de zojuist gewipte heersende klasse te beletten de macht te heroveren, waarna de staat mag afsterven. Maar dan zegt hij ook: ” We willen daarom voorstellen om het woord ‘Staat’ overal te vervangen door het woord ‘Gemeinwesen’ (gemeenschapswezen); dat is een goed Duits woord dat uitstekend dienst kan doen voor het Franse ‘Commune'”. De redenering dat het verdwijnen van de staat vie de tussenschakesls dictatuur-van-het-proletariaat/ afsterven-van-de-staat plaatsvindt, is problematisch, zoals we zagen. Maar de diepe staatsvijandige dynamiek van het denken van Marx en Engels is er wel degelijk.

Sommige interessante randfiguren in de marxistische traditie wijzen hierop. Zo is er Cyril Smith, langdurig trotskist maar in latere jaren tot een diepgaande herbezinning en terugkeer tot de kern van Marx’ ideeën gekomen. Hij laat zien hoe Russische marxisten als Plechanov, Trotski en Lenin de dictatuur van het proletariaat tot veel méér willen maken dan Marx beoogde, namelijk wel degelijk tot een bepaalde vorm van machtsuitoefening, en tot een begrip dat bij Marx volgens hem niet kan worden gevonden (dat klopt niet helemaal overigens, maar meer dan een enkele ironische verwijzing is het niet), namelijk de ‘arbeidersstaat’.

Een andere figuur die de libertaire dimensie in Marx’ werk onderkent is de radencommunist Maximilien Rubel, die in 1973 een uitdagend artikel schreef met de titel: “Marx, theoreticus van het anarchisme”, dat zowel standaardmarxisten als door diegenen onder de anarchisten die van Marx niets moeten hebben, met vrucht eens zouden kunnen lezen. Zo omschrijft hij Marx’ bijdrage: “Met Marx werd het utopische anarchisme verrijkt met een nieuwe dimensie, het dialectische begrip van de arbeidersbeweging als een ethische zelf-bevrijding die de hele mensheid omvatte.” Ja, er waren tegenstrijdigheden in het denken van Marx. En ja, “Marx, die evenzeer een activist was als een theoreticus, zette zich niet altijd in om in zijn politieke activiteit de doelen en de middelen van het anarchistische communisme met elkaar in overeenstemming te brengen. Maar het feit dat hij faalde als activist betekent niet dat hij daarom ophield een theoreticus van hetn anarchisme te zijn.”

Ik ga een flink eind met Rubel mee, en vind de bijdrage die Marx aan anarchistische theorie en ook praktijk kan kan leveren, zeer aanzienlijk. Maar er blijven met Marx, vanuit het oogpunt van een libertair communistisch/anarchistisch, perspectief, toch grote problemen.

(wordt vervolgd)


Anarchisme en Karl Marx (2): het anarchistische gelijk

20 juli, 2010

De kracht van het anarchisme – een kracht waarin anarchistische theorie en praktijk met kop en schouders boven in ieder geval de gangbare vormen van marxisme, en zeker het leninisme – uitsteekt, zit in de bewuste poging om met het doel consistente actie- en organisatievormen te zoeken. Je kunt geen maatschappij zonder opgelegde autoriteit en hiërarchie dichterbij brengen met organisaties die stijf staan van hiërarchie en opgelegde autoriteit. Dat is de kern hier.

Het kan heel wel waar wezen dat hiermee een flink stuk slagvaardigheid en zogeheten  efficiency wordt prijsgegeven. Waar een centraal commitee snel voor een hele organisatie besluiten kan nemen, daar gebeuren dingen misschien een heel stuk sneller dan als alle betrokkenen, rechtstreeks of via gekozen gedelegeerden waar ze mee in verbinding staan, zeggenschap hebben. Maar zo’n leiding in de hoofdrol zal ook ná succesvolle activiteit die hoofdrol hebben. Specifieke doelen worden wellicht bereikt, maar in dat proces wordt de macht van onderop, de rechtstreekse zeggenschap van betrokkenen, niet werkelijk dichterbij gebracht. Na honderd jaar loonstrijd onder bestuur van bureaucratisch bestuurde vakbonden zijn de lonen hoger – en dat is waardevol! – maar de arbeiders niet wezenlijk machtiger tegenover de bazen. Zo worden we niet vrij.

Als je dit proces op de spits drijft in een revolutie, als je uit naam van effectiviteit en slagvaardigheid een revolutie via een gecentraliseerd bestuurde partij naar de overwinning wilt voeren, dan zie je iets soortgelijks. Na zo’n revolutie staat de partij aan het hoofd, en binnen die partij haar leiding. Dat zag je deels na de Oktoberrevolutie in Rusland 1917 (ja, daar issie weer lieve mensen, bewijsstuk 12 t/m 27 in deze langlopende zaak…): een gecentraliseerde partij op weg naar de macht leidt tot gecentraliseerd partijbestuur óver de bevolking na de revolutie.

Dan moeten we niet verbaasd zijn als Lenin in 1919, toen Trotski veel kritiek te verduren kreeg als aanvoerder van het Rode Leger,  een order uitschrijft en aan Trotski overhandigt met de volgende tekst: “Kameraden! Gezien het strikte karakter van de instructies uitgevaardigd door Kameraad Trotski, ben ik ervan overtuigd, zo overweldigend overtuigd dat de instructie van  k kameraad Trotski is correct, to the point en wezenlijk voor de goede zaak, dat ik deze instructie geheel en al ondersteun. V. Ulyanov )Lenin”.  Tony Cliff, waaraan ik dit citaat ontleen – en ga daar zelf maar kijken voor de context – voegt eraan toe: “Deze carte blanche getuigde van het uitzonderlijke vertrouwen dat Lenin in Trotski had.”

Dat is natuurlijk aardig om in te brengen tegen degenen die de Trotski uit deze periode af willen schilderen als een soort van anti-Leninist of iets dergelijks. Tegenover stalinisten die een wig tussen lenin en Trotski willen drijven is het best een leuk polemisch ingrediënt. Maar het laat vooral ook iets anders zien: in het land waarin na een revolutie de arbeidersklasse geacht werd, samen met de boeren, het heft in handen te hebben, is één man in de positie om één andere man carte blanche – een “onderschrijving van elke order die Trotski zou kunnen uitvaardigen”, in Cliff’s formulering – te geven in zaken van leven en dood. Dit was geen revolutionair zelfbestuur. Dit was despotisme, vast wel met uitstekende bedoelingen, maar dat maakt het niet minder verkeerd. En daar gaat het me om: tot het uiterste gecentraliseerde machtsvorming in de aanloop naar een revolutie leidt tot gecentraliseerde machtsvorming in en na die revolutie, niet tot zelfbevrijding. Je kunt, na centralisatie van de macht in handen van het tweetal Lenin en Trotski, logischerwijs nog maar één stap verder in die centralisatie gaan.

Ja, de revolutie was veel meer dan een machtsgreep van Lenin, Trotski en hun Bolsjevistische partij. Arbeiders, buiten die partij maar ook binnen die partij die een handvol maanden libertair op sleeptouw werd genomen door de beste, meest strijdbare elementen daarbinnen en daarbuiten, deden hun eigen dingen, en maakten er een tijdlang een echte revolutie van. Dat Lenin Trotski een volmacht gaf, wil nog helemaal niet zeggen dat mensen klakkeloos in de houding sprongen voor alles wat deze twee leiders aan besluiten en orders uitvaardigden. En ja, omstandigheden – isolement, economische ontreddering, interventie en contrarevolutie – oefenden een grote druk uit en werkten centralistische autoritaire bestuursvormen verder in de hand, als noodmaatregelen die maar al te gauw een eigen leven gingen leiden en waarvoor Communistische leiders als lenin dan weer theoretische rechtvaardigingen naar voren brachten. Maar er zit in de aanpak van de Bolsjevistische partij, in de centralistische organisatievormen die Lenin bepleitte en beklemtoonde, zèlf iets wezenlijks tegengestelds aan de bevrijdende dynamiek van de revolutie. Je kunt geen vrijheid en emancipatie bereiken met autoritaire, on-emancipatorische middelen; onvrijheid brengt onvrijheid voort. Dát was het anarchistische punt dat ik hier naar voren wilde halen, en dat punt stáát.

Het punt verdient verdere uitbreiding. Niet alleen gecentraliseerde organisatievormen – die fameuze voorhoedepartij en de aanzetten in die richting die allerhande trotskisten en andere leninisten daartoe zo vlijtig aan het opbouwen zijn – staan haaks op de dynamiek van een bevrijdende revolutie. De staat zelf dient, als organisatievorm na een succesvolle revolutie, volledig te worden afgewezen, ontworteld, tegengewerkt. Hier gaat het om een afwijzing van een tweetal marxistische concepten: de dictatuur van het proletariaat, en het afsterven van de staat. Beiden zijn gevaarlijke onzin.

Eerst die dictatuur van het proletariaat. Laat ik allereerst opmerken dat Marx het nadrukkelijk niet heeft over dictatuur in de gangbare zin van het woord. Hij doelt niet op een éénpartijstaat, op een kleine kliek of een generaal of volkscommissaris of weet ik wat die hardhandig de maatschappij besturen namens het proletariaat. Hij doelt op een staat die rechtstreeks gedragen wordt door arbeiders en die er voor zorgt dat de zojuist omvergeworpen heersers geen hernieuwde greep naar de macht kunnen doen. Het gaat hem om de sociale kern van de macht, om de vraag bij welke klassse die komt te liggen. Vóór de revolutie was er een dictatuur van de bourgeoisie, volgens Marx, ongeacht hoe het bestuur precies was georganiseerd. Via een parlementair-democratische republiek, via een keizerrijk of militaire dictatuur, in al die ghevallen heerste de kapitalistenklasse. Na de revolutie heerste, zo was het idee, de arbeidersklasse, en had je daarom een “dictatuur van het proletariaat”.

Voor Marx was die staat nog nodig, maar hij zag die staat als verregaand democratisch. Zijn maat Friedrich Engels zei het kort en bondig: ” (W)ilt u weten hoe deze dictatuur eruitziet? Kijk dan naar de Parijse Commune. Dat is de  dictatuur van het proletariaat.” Die Parijse  Commune was de bestuursvorm die arbeiders en middenstanders na een opstand in 1871 op poten hadden gezet, die 2 maanden standhield en toen in een gewelddadige contrarevolutie werd neergeslagen, ten koste van 30.000 doden. Het was een bestuursvorm waarin radicale democratie, met rechstreeks gekozen bestuurders die tussentijds teruggeroepen en afgezet konden worden, een grote rol speelde. Dat dit soort revolutionair zelfbestuur door Marx en Engels naar voren werd gehaald als inspirerend voorbeeld, laat precies die libertaire dimensie in hun gedachtengoed zien waar Guérin op wees.

Wat is dan het probleem? Dat ligt in de legitimatie die het woord verschaft aan restanten van hierarchie en bestuur van bovenaf die er na een revolutie helaas nog wel zullen zijn. Revolutionair zelfbestuur zal er zijn, directe democratie á la de Parijse Commune. Maar er zullen ook mensen, echte en vermeende contrarevolutionairen, worden opgesloten en misschien erger, afhankelijk van het verzet van die kant. Er zal dwang worden gebruikt tegen de voormalige onderdrukkers, om te voorkomen dat ze terugkeren aan de macht. Het is dan zaak om die dwang 1. zo minimaal mogelijk te houden, zodat repressie geen eigen leven gaat leiden en zich tegen de revolutie zelf gaat richten (dus geen Tsjeka, alstublieft); 2. zo snel mogelijk af te bouwen. Spreken van een soort van staat na de revolutie, van een ‘dictatuur van het proletariaat’, legitiméért echter die dwangstructuren, die restanten-van-staat die er helaas nog wel zullen zijn, maar die haaks staan op het revolutionaire zelfbestuur dat er óók is. De taak van revolutionairen is het om dat zelfbestuur op te bouwen en uit te breiden over elk aspect van het leven, en de restanten van staatsstructuren zoveel mogelijk af te remmen, tegen te werken en te ontmantelen. Een resolute afwijzing van de staat als organisatievorm is daarom wezenlijk; een erkenning dat er zoiets moet zijn als een ‘dictatuur van het proletariaat’ versluiert die wezenlijke staatsvijandige taak die ons dan wacht, en miskent de spanning, de staat-van-oorlog, tussen het zelfbestuur als fundament en dynamiek, en de autoritaire brokstukken-van-staat die er wellicht nog zijn.

Dan is er dat andere verschijnsel, nog veel gevaarlijker als concept: “het afsterven van de staat”. Het idee is als volgt. Een staat is er om klassdenheerschappij te garanderen en te verdedigen, om ervoor te zorgen dat de ene klasse kan heersen, en de andere klasse gehoorzaam blijft, aan het werk of anderszins. Als een revolutie de weg baant naar een klassenloze maatschappij, dan is er geen noodzaak meer voor een orgaan dat de ene klasse aan de macht houdt over de andere klasse.

Tot zover geen wezenlijk probleem, theoretisch gezien. Maar dan… Eerst is er na een revolutie nog wat onderdrukking van voormalige heersers nodig; vandaar de noodzaak van die ‘dictatuur van het proletariaat’, in deze redenering. Maar als voormalige heersers zioch neerleggen bij de nieuwue situatie, en zichzelf oplossen in de nieuwe maatschappij, van valt er voor die overgangsstaat niets meer te onderdrukken; de rol van de staat is uitgespeeld, de staatsinstanties hebben niets meer te doen, kwijnen weg, “de staat wordt niet ‘afgeschaft’, hij staat sterft af”, in de woorden van Friedrich Engels.

Het is een gedachtengang die blijk geeft van een blinde vlek, een onvoldoende inzicht in hoe instanties en instituties leven en overleven, ongeacht het bredere maatschappelijke nut dat ze hebben. Instanties zijn geen abstracties. Er zitten mensen in, die posities hebben, veelal hiërarchisch gerangschikt, met bijbehorende belangen. Die belangen en posities worden voor de dragers ervan heel gemakkelijk een doel op zichzelf, ongeacht of de instantie waar ze in functioneren nog enig nut heeft. Dit soort instituties sterven niet zomaar af; de functionarissen aan het hoofd ervan laten dat niet zonder slag of stoot gebeuren. En staten zijn nu precies samenstellingen van dit soort instituties. Door dit soort instanties, via dat idee van de ‘dictatuur van het proletariaat’ ook nog een legitieme plek na de revolutie toe te kennen, versterk je ook nog eens het zelfbewustzijn van de belanghebbende functionarissen, en daarmee hun verzet tegen alles wat op ‘afsterven’ lijkt.

Laten we eens een voorbeeld nemen van een institutie die ooit een rol speelde, haar rol kwijtraakte, en dus volgens de logica van het ‘afsterven van de staat’ allang had moeten verdwijnen: de NAVO. Die is in het leven geroepen als militair bondgenootschap van het Westerse kapitalisme tegen het Oostblok-kapitalisme onder leiding van het Russische imperium. In 1989-1991 zakte dat Oostblok in elkaar, het imperium verzwakte, haar invloedssfeer schrompelde inéén. Dat betekende dat de NAVO haar bestaansrecht kwijt was. Aan de orde was, zou je dan ook denken, het ‘afsterven van de NAVO’.

In werkelijkheid gebeurde er iets heel anders. Politici, generaals, veiligheidsdenktanks begonnen druk na te denken over een nieuwe taak voor de NAVO. Met ‘succes’. Intussen vechten er NAVO-soldaten in Afghanistan, en ik geloof niet dat dit gebeurt als tegenwicht tegen het Oostblok en het Russische rijk. De NAVO heeft zich gewoon een nieuwe rol toegeëigend. Goed voor al die generaals en de Hoop Scheffers van de wereld, maar een beetje jammer voor de Afghanen én voor degenen die naar Afghanistan gestuurd worden om dat land in WEsterse pas te doen lopen. De NAVO, zo bleek maar eens, was niet enkel een institutie met een rol en een taak. Ze bleek vooral ook een reeks instellingen die machtige generaals en gesjeesde ex-politici van goedbetaalde en invloedrijke functies voorzag. Zoiets verdwijnt niet zomaar, zoiets ‘sterft niet af’. Zoiets moet worden ontmanteld, van fondsen en wapens beroofd en afgeschaft, als welbewust beleid.

Welnu, zoiets geldt voor de staat ook. Die sterft niet af, die moet als instantie de nek worden omgedraaid, en pogingen om haar te doen herleven moeten systematisch bestreden worden. Leerstellingen als een noodzakelijke ‘dictatuur van het proletariaat’, gevolgd door  het ‘afsterven van de staat’, maken het zicht op wat er daadwerkelijk moet gebeuren onhelder, en dienen daarom overboord gezet. Revolutionaire theorie en praktijk dient consistent staatsvijandig te zijn, niet alleen wat betreft het doel van communisme/ anarchie, maar ook op de weg erheen, op weg naar de revolutie, in de revolutie en direct erna. Ook hier heeft het anarchisme een doorslaggevend gelijk.

(wordt vervolgd)


Anarchisme en Karl Marx: 1. anarchie = communisme

19 juli, 2010

Eén van de eerste boeken die ik las toen ik serieuze interesse in linkse ideeën kreeg, was “Het anarchisme”, van Daniel Guérin, tegenwoordig op internet te vinden in het Engels, maar dus ook in het Nederlands in boekvorm. Deze tekst maakte voor mij enkele dingen duidelijk. Allereerst: er was een doordachte vorm van revolutionaire politiek die zónder staat, hiërarchie en wat daar zo mee gepaard gaat een maatschappij van vrijheid en solidariteit beoogde op te bouwen. In de tweede plaats: deze politiek, het anarchisme, kon  beschouwd worden als vorm van socialisme: libertair socialisme. Het idee dat socialisme persé iets was dat draaide rond een oppermachtige staat, klopte niet. Wist ik toen nog veel! Ik kende het ‘socialisme’ van de PvdA, en van de toen nog krachtige éénpartijstaten onder leiding van een Communistische partij. Maar er bestond dus een ánder soort socialisme, en Guérin zette dat uiteen. Het was een eye-opener voor me. Dat was in het late voorjaar van 1981.

Iets later, de winter daarop, las ik een tweede boek van dezelfde schrijver. “Voor een libertair  Marxisme”. Dat bestaat uit een aantal artikelen waarin hij uiteenzet dat er forse raakvlakken zijn tussen het anarchisme van anarchisten als Bakoenin, en aspecten van het socialisme van Marx en hier en daar ook van Lenin. Het marxisme had een libertaire dimensie, het platweg tegenover mekaar zetten van libertair socialisme (anarchisme) enerzijds, en autoritair socialisme (waaronder het marxisme) anderzijds, was ontoereikend.

De jaren erop heb ik zowel uit de diverse marxistische als uit de vele anarchistische tradities het één en ander gelezen, terwijl ik geleidelijk aan ook politiek actief werd. Tussen 1986 en 1988 koos ik steeds nadrukkelijker voor vormen van leninistische politiek, Daar vond ik een coherentie, zowel in theoretische analyse als in strategische en organisatorische aanpak, die ik miste bij de vormen van anarchisme waar ik bekend mee was. Vroeg of laat zou de klassenstrijd tot een beslissende revolutionaire ontknoping leiden, waarin de tot dan toe onderliggende arbeidersklasse de knoopppunten van de macht moest veroveren, de oude staat moest slopen en er een tijdelijke nieuwe staat onder haar eigen greep voor in de plaats moest stellen, op basis van arbeidersraden. Wilden we dat bereiken, dan ontkwamen we tegenover de gecentraliseerde staats- en kapitaalsmacht niet aan de inzet van gecentraliseerde tegenmacht, aangevoerd door een revolutionaire voorhoedepartij, geworteld in de arbeidersklasse. Dat werk, dus. Zo groeide ik toe naar deelname aan leninistische politiek, en in 1988 sloot ik me aan bij de Internationale Socialisten (IS), toen nog de Groep Internationale Socialisten trouwens. Ik was leninist geworden, in een trotskistische vorm. Maar een zekere sympathie voor anarchistische opvattingen en acties dook herhaaldelijk, vooral mijn laatste IS-jaren, weer op.

De IS ben ik intussen al weer sinds februari 2008 uit, en ik ging allerlei zaken opnieuw overwegen, aanvankelijk nog met het idee dat er een breder, opener soort van leninisme nodig was, een leninisme waar ruimte was voor anarchistische elementen en dimensies. Maar in de tweede helft van 2009 werd het me steeds duidelijker dat het leninisme dit niet aankan: de autoritaire componenten erin ‘springen’, bezwijken, als er ruimte moet komen voor teveel libertair leven  in de brouwerij. Tegen het eind van 2009 was ik geen leninist meer, en in de loop van dit jaar ben ik me anarchist gaan noemen.

Maar daarmee was er nog steeds de probleemstelling die Guérin aanpakte – de verhouding tussen de anarchistische en de marxistische traditie, de zoektocht naar mogelijkheden voor een soort combinatie, iets wat hij als libertair marxisme aanduidt. Ik denk dat een soort synthese mogelijk, zelfs wenselijk is. Maar de theoretische basis voor zoiets kan niet het marxisme zijn. Daarvoor bevat dat marxisme – feitelijk een politiek-theoretische constructie die vooral na de dood van Marx is opgebouwd uit de opvattingen van Karl Marx – teveel tegenstrijdige elementen, teveel onderdelen ook die haaks staan op de diepgaande menselijke bevrijding die voor Marx zelf tegelijk wel degelijk de kern vormde. In een werkelijk bevrijdend soort van revolutionaire theorie en partij kan geen plek zijn voor staten, ook niet voor overgangsstaten en dictaturen van het proletariaat. In zo’n politiek moeten organisatievormen in het verzet niet haaks staan op het soort maatschappij waar we voor strijden. Dat maakt top-down-organisatievormen, het beruchte democratisch-centralisme, de voorhoedepartij die de strijd aan moet voeren en de leiding in en ook na de revolutie in handen heeft, dus tot vormen die we moeten afwijzen. Zo niet, dan komen we er in de revolutie achter dat wij niet samen de macht hebben, maar een partij namens ons boven ons. Hierachter ligt een dubbelzinnige houding die Marx, zelfs op zijn beste momenten, tegenover staat en staatsmacht inneemt. Het marxisme is hier géén leidraad, maar – voorzover het zich als een afgerond systeem, inclusief de vervelende elementen ervan, voordoet – een blok aan ons revolutionaire been.

Maar het zou méér dan jammer zijn als we de vruchtbare kernen van Marx’ theorie daarmee ook overboord  zouden gooien. Marx, en veel revolutionairen die zich in de marxistische traditie plaatsen, hebben zeer veel waardevols bijgedragen aan inzichten. Dan gaat het over vervreemding in de kapitalistische maatschappij, over de rol van klassenstrijd als motor tot sociale verandering, over de rol van de arbeidersklasse in de strijd voor algehele menselijke bevrijding. Verstandige anarchisten hebben zich voor de bijdragen uit deze richting dan ook terecht opengesteld. Bakoenin, de grote tegenspeler van Marx in de negentiende eeuw, was tegelijk over de theoretische bijdragen van dezelfde Marx vol lof. Die traditie van een open, doordacht, zich op klassenstrijd oriënterend anarchisme, een anarchisme dat een openheid voor bijdrage uit Marxiaanse richting heeft die teveel marxisten omgekeerd jegens het anarchisme maar zelden weten op te brengen – dat is een traditie die we hard nodig hebben en die verder ontwikkeld, maar intussen ook uitgedragen, dient te worden.

Bij dit alles is er een wezenlijke kern die Marx en zijn politieke geestverwanten en nazaten enerzijds, en veel anarchisten, gemeen hebben: de soort maatschappij die wordt nagestreefd. Anarchisten spreken veelal van  anarchie als positief doel. Anarchie is dan een maatschappij zonder overheersing, zonder heerschappij, zonder hiërarchie. Mensen zijn daarin vrije, en vrijwillig samenwerkende, individuen. De verschillende taken die gedaan moeten worden, gebeuren in overleg, zonder orders en zonder dwang. Er is geen machtsstructuur die boven de bevolking uittorent, geen staat. Mensen oefenen samen het bestuur uit: zelfbestuur, zelfbeheer. Mensen hebben over de gang van zaken rechtstreekse zeggenschap: directe democratie, in bedrijf, buurt, school, noem maar op. Coördinatie vindt niet plaats door een opgelegd staatsbestuur, ook niet door vertegenwoordigers die namens ons gaan besturen en politiek gaan bedrijven. Er is geen representatie, maar hooguit delegatie van taken, in handen van mensen die gekozen worden maar slechts uitvoeren en doorgeven wat degenen die ze gekozen hebben, willen. Ze hebben een bindend mandaat, ze kunnen tussentijds teruggefloten en desnoods ook vervangen worden. Het is een visie van een in vrijheid verenigde en samenwerkende mensheid. Het is een door mensen zelf in vrijheid gereguleerde orde, deze anarchie.

Nu Marx! Hij brengt naar voren dat de historische ontwikkeling, via klassenstrijd en revolutie, in de richting gaat van wat hij communisme noemt. Onvermijdelijk is dat weliswaar niet: het kan ook misgaan, als de klassenstrijd leidt tot “de ondergang van de strijdende klassen” – iets dat, met heersende klassen die zich met kernwapens hebben bewapend en wiens winstsstreven de hele planeet naar de bliksem aan het jagen is, helaas niet ondenkbaar is. Maar het alternatief, als de arbeidersklasse wereldwijd haar bevrijdingsstrijd wint, is dus: communisme.

Dat communisme is allereerst gedefinieerd als een klassenloze maatschappij. Geen klasse meer die een andere klasse aan het werk zet en een flink deel van de oprengst van dat werk naar zich toetrekt. Geen uitbuiting meer. De maatschappij wordts een “associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is”,  aldus bijvoorbeeld het Communistisch Manifest. Mensen werken niet meer voor een baas, maar voor elkaar en zichzelf. Mensen dragen bij aan de maatschappij, en nemen van de maatschappij wat ze nodig hebben: “van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoefte!” , al zal dit niet meteen na de revolutie het geval zijn. Dit lijkt nogal op het anarchistische idee van een in vrijheid samenwerkende mensheid, nietwaar?

De overeenkomst gaat nog verder. Waar  mensen in vrije samenwerking over de rijkdommen beschikken is geen noodzaak en ruimte meer voor een machtsstructuur die mensen van hogerhand bestuurt. Het communisme zoals Marx dat ziet is per definitie staatloos. Waar nog een staat bestaat, is van communisme geen sprake. De proletarische revolutie waar Marx naar streeft, dient niet alleen het kapitalisme, maar ook de staat, te doen verdwijnen, helemaal.

Het is duidelijk dat de kernvisie van Marx en van anarchisten in hier in wezen dezelfde is. Nee, lang niet alle anarchisten duiden hun doel aan met communisme. En vooral in de eerste jaren van de anarchistische beweging, tot achter in de negentiende eeuw, was het idee sterk dat er toch een vorm van loon-naar-werken, met een soort van arbeidswaardebonnen, nodig was. Dat anarchisme sprak van collectivisme: gemeenschapsbezit, direct-democratisch bestuurd, zonder staat, maar wel met een soort loonstelsel. Veel latere anarchisten gingen echter verder, en wilden toe naar de vrije beschikbaarheid van wat gezamenlijk vervaardigd wordt, op basis van maatschappelijke hulpbronnen en ten gunste van de hele maatschappij. Zij pleitten openlijk voor een vrij, libertair, communisme. Dat eerdere collectivisme kunnen we, denk ik, het beste zien als een soort vroege theoretische vorm waarin we een gedeeltelijke vorm zien van wat later consequenter als communisme werd doordacht.

In essentie durf ik de generalisatie aan: wat voor Marx en zijn geestverwanten communisme heet, dat is in de anarchistische traditie dus anarchie – en in wezen hebben we het in wezen over hetzelfde, ook waar er flink wat anarchisten zijn die van het wóórd communisme weinig tot niets moeten hebben. Ook voor hun is immers een vrij, staatsloos gemeenschapsleven op basis van opheffing van privé-bezit van maatschappelijke rijkdommen de kern en het doel. Anarchie = communisme, communisme = anarchie. Dat is de tendens, de richting van de ontwikkeling die revolutionairen beogen en dichterbij hopen te brengen.

(wordt vervolgd)


Griekenland is wel degelijk Overal – wat een radicaal klinkende enkeling ook tegenwerpt

15 juli, 2010

Nog een paar dagen en dan is het zover: de demonstratie “Griekenland Is Overal”, waar ik al herhaaldelijk over heb geschreven, en waarvan ik vurig hoop dat heel veel van mijn vaste en losse lezers eraan deelnemen. De aandacht en steun voor de actie breiden zich uit. Ik las dat SP-gemeenteraadslid Leo de Kleijn eraan deel zal nemen; ik las dinsdag dat de Internationale Socialisten – eindelijk! – de oproep voor de demonstratie op hun website hebben geplaatst, waarmee ze achter eerdere en onterechte afzijdigheid een punt hebben gezet. Het draagvlak is nog steeds niet supergroot, maar is wel degelijk gegroeid.

Tegen deze achtergrond werd mijn oog lichtelijk pijnlijk getroffen door een artikel op Indymedia van een zekere Huey. Deze persoon vindt de demonstratie niet erg zinvol, en komt daarvoor met een reeks argumenten. Veel van de argumentatie komt neer een recept voor een verder, en onbnvruchtbaar, isolement van het anarchisme, een stroming waar hij/zij zich net als ik in situeert en op beroept, maar waar hij een nogal andere inhoud en richting aan wil geven. Het kan dan ook geen kwaad het stuk eens onder de loep te nemen.

Het begint vriendelijk. De goede bedoelingen van de initiatiefnemers van de demonstratie  worden erkend.: “Iets doen is altijd beter dan niets doen.” Maar “misschien tweehonderd mensen en demonstratie laten lopen  door Amsterdam (…) zal niet veel bereiken, en dat is jammer want  er lijkt een goeie groep bereid te zijn zijn nek uit te steken tegen apathie en repressie.” Het heeft echter weinig zin, want “de situatie in Nederland is onvergelijkbaar met die in Griekenland…” en sterker nog: “Nederland is altijd anders geweest”.  Er is hier nu eenmaal niet een “rijke geschiedenis van protesten en stakingen”, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk en Duitsland. In Nederland zijn slechts stakingen voor loonsverhoging geweest, die volgens Huey weinig voorstelden. Dat  laatste zou je trouwens eens aan de schoonmakers die dit jaar  actie voerden moeten vertellen, dat hun strijd weinig voorstelde…. Verder waren er protesten tegen kernwapens in een tijd toen mensen zich daar nog druk over maakten, terecht overigens. Aldus Huey.

En dat is dan de inhoud van de eerste twee alinea’s; er volgen er dan nog meer dan tien, waarin onder meer de apathie van de Nederlandse bevolking erbij wordt gehaald, als bewijs dat het proberen op te been te brengen van mensen die door crisis niet geraakt worden. Ze hebben immers nog genoeg om bier te kopen en feest te vieren rond het wereldkamioenschap voetbal, aldus het artikel. “Waarom zouden zij de straat op gaan? Protesteren waartegen?”

Het is van een immense arrogantie, maar ook van een groteske starheid van denken. Laten we eens kijken. Stél dat het waar is dat er in Griekenland en Frankrijk en Duistland wél een traditie van stakingen en protesten is, die in Nederland ontbreekt. Stél, want het ís niet waar: ook in Nederland is, in bepaalde perioden, op grote schaal rond allerlei thema’s gestaakt, gedemonstreerd, en actie gevoerd.  Maar stél dus… Dan komen er enkele vragen op. Is dit een natuurverschijnsel, zit het in de genen van die rebelse Grieken – of zijn die protesten in andere landen ook gewoon opgebouwd door mensen die besloten: nu is het genoeg geweest? Een cultuur van verzet is niet  iets dat al dan niet bestaat, als gegeven; het is iets dat je ontwikkelt, door het te dóén. Het kan zijn dat men daar in andere landen verder mee is dan in Nederland. Dan hebben we in Nederland wat in te halen. Aan de slag dus – in plaats van ons verschuilen achter een afwezigheid van strijd die maar zeer ten dele realiteit is, en al helemaal niet onvermijdelijk.

Met de typering van protesten in Nederland is trouwens nog wel iets grappigs aan de hand, in vergelijkend opzicht. Stakingen, aldus Huey, gaan hier vooral om loonsverhogingen en dergelijke. Waar denkt hij/ zij dat stakingen in Frankrijk, Duitsland en Griekenland doorgaans over gaan? Over de onmiddellijke afschaffing van kapitaal en staat, wellicht? Over hets stopzetten van bio-industrie, dierenmishandeling, de onderdrukking van vluchteli8ngen zonder verblijfsvergunning, de thema’s waar Huey veel aandacht voor heeft, ten koste van veel andere thema’s? Zelden. Griekse arbeiders protesteren tegen verlaging van pensioenen, pensioenrechten en lonen. Duitse arbeiders voeren soms stevige stakingsstrijd voor loonsverhogingen. Franse arbeiders gaan de straat op tegen het soort bezuinigingen dat in Griekenland, maar in iets andere vorm ook in Nederland, op de agenda staat. Het soort eisen dat in Nederland soms mensen in beweging brengt, is helemaal niet zoveel anders dan wat mensen in Griekenland beweegt om actie te voeren.

De scherpte van de bezuinigingen daarginds is groter, de Griekse staat ligt wat dat betreft vóór op de Nederlandse staat, maar dat zou wel eens bliksemsnel kunnen veranderen zodra er een nieuw kabinet zit in Den Haag. De Griekse arbeidersreactie is ook al een stuk verder,  onze kameraden en klassegenoten in Griekenland liggen vóór op ons. Reden temeer om ze extra succes te wensen én een voorbeeld aan ze te nbemen in wat zowel hun strijd als de onze is. Het kan zijn dat we inderdaad met tweehonderd mensen door Amsterdam lopen komende zaterdag, ik beschik niet over de voorspellende gave die Huey wel lijkt te hebben. Maar met hoe veel of weinig we ook zijn, het is een aanzet tot meer.

Huey heeft het idee dat de meerderheid in Nederland – in een reactie op de reeks commentaren die het stuk al heeft ontlokt, gebruikt hij het woord ‘sheeple’, een veelzeggende, minachtende, samentrekking van ‘sheep’ en ‘people’ – geen aandacht verdient omdat ze apathisch tevreden zitten te wezen met hun gekochte spulletjes en hun Oranjefeest. Dit idee dient bij Huey als rechtvaardiging om zich niet op deze mensen te richten. Van hen komt geen steun,. revolutie zit er niet in, of als er al zoiets komt, brengt die een reactionaire en racisatische massa in het zadel. Concrete directe acties, om dieren te redden, om vluchtelingen te helpen, dat soort dingen zijn de belangrijkste stootrichting in het anarchisme dat Huey voorstaat.

Eerst die apathie en tevredenheid. In Brazilië vieren miljoenen mensen carnaval en dossen zich daar uitzinnig voor uit. Dat is allemaal niet gratis. Daar is vaak het hele jaar voor gespaard trouwens. Betekent dat deze mensen dus tevreden zijn – want ze kunnen zich immers een feestje permitteren, net zoals de voetbalfasns in wekenlang oranje-bevlagde volkswijken? Maakt het feit dat Chinese arbeiders tegenwoordig 10 uur werken in plaats van 14, dat ze soms een TV kunnen aanshcaffen, en steeds vaker ook een PC, dat ze dus ook tevreden zijn? Zijn arbeiders in vestigingen van onder meer Honda in China dáárom de laatste weken herhaaldelijk in staking gegaan – uit tevredenheid? Is de beschikbaarheid van wat consumptiegoederen – waar hard voor gewerkt is, tegen lonen waarvan ze verhoging met strijd hebben moeten afdwingen – een reden om deze mensen af te schrijven als apathische meute? Ja, de gemiddelde arbeidersinkomens in China en Brazilië zijn veel en veel lager dan in Nederland. Maar is het mechanisme, de strijd voor materiële verbeteringen zo principieel anders daar – en in Griekenland! – dan hier?

Dan is er nog iets. Ja, mensen in Nederland hebben veelal beschikking over spullen waar eerdere generaties, en arbeiders in veel andere landen, niet van kunnen dromen. Maar er is geen énkele zekerheid dat dit zo blijft. Sterker: heel veel wijst erop dat mensen, vanwege bezuinigingen en ook vanwege ontslagen, veel  gaan kwijtraken, zoals veel van ons de afgelopen jaren al veel zijn kwijtgeraakt. En wat denkt Huey dat mensen zullen voelen als ze, vaak op afbetaling op basis van wat een veilig inkomen léék, opeens merken dat ze in de schulden zijn beland, dat er deurwaarders opduiken? Denkt Huey dat arbeiders in Griekenland helemaal geen spullen hebben gekocht die ze gisteren nog net wel konden betalen, maar na de bezuinigingen niet meer?

Juist  de overgang tussen nog min-of-meer-genoeg om van te leven eerst, en opeens flink te weinig, provoceert vaak verzet. Het is precies dit verlies van schijnbare zekerheiden, achteruitgang in schijnbaar veilig inkomen, die mensen tot woede kan brengen. En dan is het zaak dat we mensen helpen om zich tegen dit soort dreiging en afbraak te organiseren en zich te verdedigen, zoals mensen in Griekenland nu al doen. Juist ook dát beogen we met Griekenland Is Overal, met de demonstratie van 17 juli.

De rug toekeren naar een meerderheid die nu nog weinig in beweging is, maar alle belang en noodzaak heeft om in beweging te kómen, draagt precies bij aan de irrelevantie van anarchistische ideeën in de ogen van velen – een irrelevantie die misschien nog wel een groter probleem voor ons is dan alle politieagenten, gevangenissen en topondernemers bij elkaar. Maar anarchisme, als theorie en praktijk van bevrijding, is tenminste potentieel relevant voor de overgrote meerderheid. Een anarchisme dat dit niet is, niet eens probéért ze zijn zelfs, dat is een steriel anarchisme, een radicale houding, maar zonder bevrijdend perspectief. Als de meerderheid immers niet vrij kan worden, wordt er helemaal niemand werkelijk vrij.


Kapitalisme, crisis, klassenstrijd

13 juli, 2010

Een van de meest interessante  radicale groeperingen die in Nederland antikapitalistisch verzet tracht op te bouwen is Doorbraak. Deze organisatie besteedt vooral aandacht aan racisme en de strijd daartegen, aan het verzet van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt – vandaar de grote aandacht voor de acties van schoonmakers eerder dit jaar – en aanverwante thema’s. Maar de groep omschrijft zichzelf nadrukkelijk als socialistische basisorganisatie, niet als antiracisme-groepering en ook niet als belangenbehartiger van bepaalde groepen arbeiders.

De groep is de moeite waard, niet alleen vanwege haar inzet op bovengenoemde fronten, maar vooral ook omdat ze hardop, en kritisch, nadenkt over waar ze mee bezig is. Goede artikelen over bijvoorbeeld ‘organising’, de vorm van vakbondwerk waarin ‘organisers’ vooral naar betrokken groepen arbeiders zélf luisteren, om te zien hoe die in beweging kunnen komen – , over de strijd tegen migratiebeperkingen, en over de SP en hoe mensen daarbinnen zinnig werk kunnen doen – ze geven geen pasklare recepten, maar werpen vragen op waar slechts voorlopige antwoorden, vatbaar voor verdere discussie, verbeteringn  en wijziging, worden gegeven. Een andere groepering waar deze open, hardop nadenkende houding opvallend en verheugend aanwezig is, is de Anarchistische Groep Nijmegen. Het is precies deze open houding die bij zoveel andere linkse groeperingen – waar men alles vaak zo verschrikkelijk zéker weet – vaak zo pijnlijk ontbreekt.

Tot nu toe zag ik wel een flinke tekortkoming in de stellingname van Doorbraak. De groepering noemt zich weliswaar een socialistische organisatie, en is dus geen one-issue-beweging. Tegelijk bracht ze nog geen samenhangend verhaal over de maatschappij als geheel en hoe die op álle fronten veranderd zou moeten worden naar voren. Dat gaf de aanpak iets beperkt, alsof de groep niet helemaal zeker wist of ze nu een anti-racisme-organisatie met een socialistische insteek wilde zijn, of een socialistische organisatie die aan thematische zelfbeperking deed.

Uiteindelijk denk ik dat revolutionairen het héle plaatje van de maatschappij in het vizier moeten krijgen, ten daartegenover antwoorden – voorlopige, open antwoorden, maar wel antwoorden – in stelling moeten brengen. Dat ontbrak bij Doorbraak tot nu toe nog. Over racisme, nationalisme, diverse vormen van religieus fundamentalisme, migratiebeleid en de onderkant van de arbeidsmarkt lezen we veel. Over algemene economische vraagstukken, crisis, maar ook over oorlog en bijvoorbeeld milieuverwoesting lezen we op de website erg weinig.

Het deed me dan ook groot plezier om te zien dat er nu een artikel onder de titel “Doorbraak en de crisis” op de website is geplaatst. Het is kennelijk een poging om tot een soort plaatsbepaling te komen. Het stuk omvat een typering en een volledige afwijzing van het kapitalistische systeem; het stuk omvat ook stukken analyse van datgene wat het systeem in crisis brengt; het stuk geeft bovendien aanzetten tot ideeën hoe de strijd tegen dat kapitalisme gevoerd en vooruit geholpen zou kunnen worden. Wat volgt, zijn enkele opmerkingen en kanttekeningen bij dit waardevolle stuk.

Het aertikel is puntgewijs opgebioouwd, in negen uitgewerkte paragrafen. De eerste gaat over het systeem zelf, het kapitalisme. Het geeft de kern ervan aan: “Het kapitalisme is een systeem van uitbuiting, gebaseerd op onderdrukking.” Het gaat er niet om dit soort maatschappij bij te schaven,een humanere vorm van kapitalisme in ere te herstellen of iets dergelijks. “Nee, Doorbraak streeft naar de volledige opgheffing van het kapitalisme, en dat vereisit een revolutionaire verandering van de machtsverhoudingen op wereldschaal.” Dit inzicht in het kapitalisme als een samenhangend geheel dat als zodanig omvergeworpen en vervangen dient te worden, is de revolutionaire kern, de basis.

Daarna volgt eeen typering van de crisis, “deel van de kapitalistische cyclus” en “als zodanig niets bijzonders.” Zoiets vindt plaats als “kapitaalbezitters en beleidsmakers alle mogelijkheden tot wienstgroei hebben uitgemolken die de  economische en maatschappelijke ordening van dat moment te bieden hebben.” Geconstateerd wordt dat zoiets kennelijk nu het geval is. In de derde stelling wordt het lastiger. Het kapitalisme wordt daarin ontleedt als systeem waarin tegelijk concurrentie tussen kapitalen als vooral ook de strijd tussen kapitalisten en de “onderklasse”, uit wie de bazen “steeds meer en goedkopere arbeidskracht (…) willen  persen”, hetgeen die onderklasse met allerlei vormen van verzet beantwoordt. Tot zover analytisch geen probleem, afgezien van de woordkeus ‘onderklasse’ waar ik later op terugkom.

Het artikel ziet de economische crisis zelf als een uiting van deze klassenstrijd. Stakingen, pogingen van groepen mensen om zich zoveel mogelijk “aan het arbeidsproces  te onttrekken” leidden tot problemen voor de kapitalisten. “De winstgroei stuitte door deze ontwikkelingen op zijn grenzen en een nbieuwe crisis was geboren.” Dat was de gang van de zaken in de jaren zestig en zeventig. Nu gebeurt iets soortgelijks: “De huidige post-fordistische fasse lijkt nu vast te lopen, onder meer doordat de arbeiders in vooral de Aziatische landen waar naartoe een flink deel van de productie is uitbesteed, steeds sneller en steeds beter verzet weten te organiseren om grenzen aan hun uitbuiting.”

Dit vind ik een aanvechtbare crisisverklaring. Voor de jaren zeventig geldt het naar mijn idee in ieder geval een stuk meer dan voor de huidige crisis. De felle stakingsstrijd in heel veel landen, die zich voor een flink deel aan de greep van vakbonden en partijen wist te onttrokken, bracht inderdaad de ongestoorde winstmakerij in gevaar. Geforceerde renteverhogingen, bezuinigingen, beginnende privatisering en steeds verder opgevoerde marktwerking – wat later neoliberalisme ging heten – was het antwoord van een snel groeiend deel van de kapitalistenklasse om haar orde in de bedrijven te herstellen en de krachtsverhoudingen ten gunste van de kapitalisten te wijziging. Dat zagen we in de jaren zeventig.

Maar met de huidige crisis lijkt toch iets anders aan de hand. Die tekende zich als kredietcrisis af in 2007, en werd een grote recessie in 2008. Die recessie vond juist plaats na een periode waarin arbeiders in hele veel landen loondalingen en uitholling van haar rechten had moeten incasseren. Juist vanwege de relatief lage inkomens draaiden kapitalisten lustig aan de kredietkraan, zodat ook arbeiders met geleend geld bleven consumeren, met name huizen bleven kopen. Toen zich afbetalingsproblemen aftekenden, denderde het kaartenhuis in elkaar, als het uit de hand gelopen pyramidespel die het in zekere zin ook was. Hier waren het juist de lage inkomens, de zwakke positie van arbeiders, die bijdroegen aan de problemen voor ondernemers om winsten te maken.

Ook voor Azië geldt iets dergelijks. Kijken we bijvorbeeld naar Zuid-Korea. Daar hebben arbeiders in de jaren tachtig via grote stakingsgolven inderdaad forse loonsverhogingen weten binnen te halen. Maar vanaf de late jaren negentig zijn ook daar ondernemers en een hardhandig optredende staat weer in de aanval. En kijken we vervolgens naar het belangrijkste land in dit opzicht, China. Ja, daar beginnen arbeidstekorten op te treden  die de lonen omhoog helpen schroeven. Maar het mechanisme dat loonsverhoging vooral drijft – arbeiders die hogere lonen eisen, en ervoor staken! – was in 2007 nogmaar nauwelijks merkbaar. Pas de laatste maanden zien we een serieuze stakingsgolf bij inderdaad uitgerekend multinationale autobedrijven, vooral Honda. Maar om in dit proces de gangmaker te zien van een crisis die al jaren eerder begon, is niet heel overtuigend.

De aandacht die Doorbraak heeft voor arbedersstrijd als factor die tot kapitalistische crisis drijft, is echter wel de moeite waard. Hierin zien we de inbvoeld van een politieke stroming die als autonoom Marxisme door het leven gaat. Deze politiek is in Italië opgekomen, maar heeft in Duitsland en ook in de VS haar aanhangers. Kernideeën zijn de centrale rol die arbeidersstrijd, onafhankelijk van vakbonden enpartijen”- vandaar: autonoom -, in het sociale veranderingsproces speelt; de zelfstandige rol – wederom autonomie – die afzonderlijke groepen arbeiders – niet alleen de fabrieksarbeiders maar ook allerlei andere sectoren, ook bijvoorbeeld huisvrouwen, jongeren, migranten – spelen; de brede opvatting van het begrip ‘arbeidersklasse  ‘, waaronder bij deze richting eenieder valt die op één of andere manier door het kapitaal wordt uitgebuit; en dus de analyse van crisis als uiting van kracht van arbeidersstrijd, een kracht die kapitalisten dwingt tot steeds nieuwe maatregelen en uitvindingen op de greep te behouden of te herwinnen.

Ik weet van deze stroming zelf nog niet heel veel, ik ben nu een tekst van een van de bekendere autonome Marxisten, Harry Cleaver, aan het lezen: “Reading Capital Politically”. Veel van wat ik lees bevalt me. Vooral het inzicht hoe relatief effectief arbeiders tegenspel weten te bieden en de kapitaslistenklassen keer op keer in de problemen weten te brengen, is enorm waardevol. Het inleidende hoofdstuk, waarin Cleaver verschillende interpretaties van Marx aan een onderzoek onderwerpt, is zeer verhelderend. Het versterkt mijn conclusie dat de Marxiaanse traditie aan een doordacht en werkbaar anarchisme – het soort anarchisme dat noodzaak is – veel heeft bij te dragen. In de nadruk die deze stroming legt op de zelfstandige activiteiten van arbeiders zélf, in de breedste zin, niet bemiddeld door allerlei economische en politieke instanties, zit trouwens sowieso al een stevig anarchistisch element.

Waar ik echter niet van overtuigd ben is die crisistheorie. Nogmaals, voor de crisis van de jaren zeventig zit er veel waars in het inzicht dat die te maken had met de kracht die arbeiders in en buiten het productieproces hadden weten op te bouwen. Voor de huidige crisis vind ik dat veel minder overtuigend. En voor de depressie van de jaren dertig geldt dit volgens mij ook al niet. Die volgde op een periode waarin de arbeiders systematisch in de verdediging waren gedrongen, met veel verloren stakingen, van hogerhand verzweakte vakbonden en een lage levensstandaard. Ook daar hadden kapitalisten juist problemen omdat ze de spullen die in hun fabrieken gemaakt werdeen, door arbeiders maar in beperkte m,ate konden worden gekocht, omdat die arbeiders daar hetb geld niet voor hadden. Keynes’ recepten waren hiertegen een gedeeltelijk antwoord: geef arbeiders iets meer, dan kopen ze ook weer meer, zo was de gedachtengang. Hier is meer over te zeggen, maar het idee dat crisis voornamelijk een gevolg zijn van effectief arbeidersverzet lijkt mij in algemene zin onhoudbaar. Maar, nogmaals, ik ben hierover nog aan het lezen, ook mijn inzichten zijn niet áf, gelukkig.

Terug naar de tekst van Doorbraak. In s paragraaf  4 wordt de crisis gekenschetst als enerzijds een gelegenheid voor de bazenklasse voor een grof bezuinigingsoffensief, als “de kans en de optimale smoes om de economie en de maatschappij in één klap radicaal te hervormen via bezuinigingen en herstructureringen”; anderzijds als een gelegenheid voor de önderklasse”om haar eigen verlangens en eisen hier dwars tegenin nara voren te brengen. “Crisissen zijn uiteindelijk niet meer dan heftige – meestal tijdelijke – verscherpingen van de klassentegenstellingen.” Ik denk dat crisissen méér zijn dan dat; maar verscherping van deze tegenstellingen maken er zeer zeker wezenlijk deel van uit. In paragraaf vijf wordt vervolgens op het internationale karakter van de crisis, en op de desastreuze gevolgen ervan voor honderden miljoenen mensen gewezen.  Paragraaf zes wijst erop dat er hoe dan ook verzet komt, ook van groepen die zich deel van de middenklasse voelen maar steeds meer deel van de onderklasse uitmaken.

Hoogst interessant wordt het in stelling zeven. Daar wordt toegelicht waarom Doorbraak het begrip “onderklasse” hanteert, liever dan het klassieke begrip “arbeidersklasse”. Ik lees: “Doorbraak ziet de onderklasse niet in de eerste plaats als een arbeidersklasse. Verreweg de meeste mensen willen werken om te leven en niet omgekeerd: leven om te werken. Doorbraak keert zich tegen de disciplinere ing waarmee men ons allemaal tot gehoorzame arbeiders wil drillen…” Ik deel de afkeer van disciplinering, en de afwijzing van werk als doel op zich. Maar ik denk dat het begrip ‘arbeidersklasse’ iets wezenlijks aangeeft dat in het begrip ‘onderklasse’verloren gaat.

Het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons onmisbaar maakt voor het kapitaal; het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons een machtspositie geeft; het is het feit dat wij arbeid moeten verrichten – arbeid die voor de waardevorming en – vermeerdering van het kapitaal onmisbaar is. Spreken van een ‘onderklasse’ suggereert vooral een ondergeschikte positie in de maatschappij; spreken van een ‘arbeidersklasse’ suggereert vooral ook een potentiële machtspositie. Juist de macht die arbeiders tegenover kapitalisten uitoefenen staan in de automoon-marxistische traditie waar Doorbraak uit put, terecht zo centraal.

De toevoeging van Doorbraak: “We zijn in de eerste plaats allemaal mensen, en verzetten ons dus vooral ook als mensen tegen de crisis, de disciplinering en het kapitalisme”, maakt de zaak niet beter. Jazeker, we zijn allemaal mensen. Maar dat geldt ook voor kapitalisten, en voor Wilders, Balkenende , Wellink, Rutte en noem maar op. Klassenbegrip hanteren we nu juist om binnen die algemene mensheid strategisch relevant onderscheid te maken. Met ‘arbeidersklasse’ als handvat – breed opgevat, dus inclusief degenen die huishoudelijk en veelal onbetaald werk verrichten en allerlei andere voor de waardevermeerdering van hety kapitaal onmisbare groepen –  maken we zo’n onderscheid volgens mij  op de helderste manier.

Over de laatste twee paragrafen ben ik kort. Paragraaf acht richt zich tegen verdelingen binnen de onderliggende klasse. “Verdeeldheid moet wel gezaaid worden, maar dan tussen ons en de bazen. Want we zitten zeker niet in hetzelfde schuitje met de kapitaalbezitters en de beleidsmakers. We moeten daarom strijden tegen iedereen met een nationalistische agenda.” Inderdaad. Paragraaf acht maakt nog enkele belangrijke punten over wat ons te doen staat. Verzet, zo brengt Doorbraak terecht naar voren, komt er sowieso wel. Het komt er echter wel op aan dat dit verzet een linkse dynamiek krijgt. Doorbraak onderstreept de noodzaak om aan de verbreiding van linkse ideenbij te dragen., en structuren van verzet te helpen opbouwen. Er moet ook deelgenomen worden aan wat Doorbraak noemt “bredere bewegingen met reformistische eisen”, maar het inbrengen van het eigen “radicalere geluid” is dan wel nodig.

Ik ben het in de kern met deze houding eens. Maar het begrip “reformistische eisen” vind ik niet vruchtbaar: elke eis – behalve de eis tot onmiddelijke opdoeking van het kapitalisme – is een eis tot een gedeeltelijke hervorming. Dat kun je ‘reformistisch’ noemen, maar ik vind dat weinig zinvol. Reformisme is een politiek die hervormingen als zodanig in het middelpunt stelt, de noodzaak van revolutie expliciet of impliciet ontkent of negeert. Het gaat hier om de methode van strijd, niet om de doelstellingen. Het kapitalisme willen afschaffen via een wet in de Tweede Kamer is reformistisch; het vechten voor twee procent loonsverhoging door middel van wilde stakingen, bedrijfsbezettingen en sabotage is niet reformistisch, maar in wezen revolutionair. Niet de eisen, maar de strijdmethoden en de perspectieven waarin die passen, maken uit of iets revolutionair of reformistisch is.

Maar dit is, net als eerdere opmerkingen over onderklasse versus arbeidersklasse en over klassenstrijd als beslissende verklaring voor crisis, een kanttekening, niet meer. Het gaat in het bovenstaande dan ook niet om frontale weerlegging, maar om wat kritische kanttekeningen bij een stimulerende tekst, een tekst die brede lezingn en bespreking verdient.