Twee takken van politieke theorie en praktijk dienen wat mij betreft als inspiratiebron voor revolutionaire theorievorming, nu het Leninisme – wat dat ook mag wezen trouwens – in grote lijnen heeft afgedaan. De eerste tak is het anarchisme, in veel van zijn veelvormigheid en variaties. De andere tak is het linkscommunisme. Over het anarchisme heb ik het hier al af en toe, en veel van de lezers (v/m) hier zijn er mee bekend, vaak beter dan ikzelf. Over het veel minder bekende linkscommunisme ga ik het daarom eerst eens hebben.
Onder het etiket ‘linkscommunisme’ worden veelal een aantal revolutionaire denkers en doeners van Marxistische achtergrond geschaard wiens inzichten an aanpakken vanaf rond 1920 begon af te wijken van de standaard-aanpak van de Russische Communistische (eerder: Bolsjevistische) Partij, en van de Communistische Internationale (Comintern) die onder aanvoering van de Bolsjevieken door communistische partijen was opgezet. Het betreft hier een, aanvankelijk zeer gedeeltelijke, breuk met wat later als Leninisme bekend kwam te staan.
De groeiende meningsverschillen vertrokken zich langs verschillende lijnen, op verschillende plaatsen ook. Men spreekt, vanwege die verschillende plaatsen, dan ook van een Italiaanse school in het links-communisme, m naast een Nederlands-Duitse school en ook een, nog minder bekende, Russische school. Er waren ook linkscommunistische groepen en personen in andere landen trouwens, maar de drie genoemde richtingen zijn de belangrijkste. Omdat het verhaal van de Russische links-communisten relatief het minste bekend is, lijkt me eenn episode daaruit juist nu een aardig onderwerp. Ik ga het hebben over de oude Bolsjeviek, G.I. Miasnikov.
Eerst een aanloop. In Rusland was, in 1917, een revolutie geweest die onder leiding van de Bolsjevistische partij tijdelijk tot de macht vabn sovjets, arbeidersraden, had geleid. Dit was gelukt door een aanpak waarin een arbeidersrevolte zich wist te combineren met een gigantische boerenopstand. Tegen de oude orde in werkten die dezelfde kant op. Toend e oude orde omvergekegeld was, trad de spanning aan het licht. Al snel botsten boeren met de nieuwe Bolsjevistische macht die vanuit de steden, vaak met geweld, het graan kwam halen, zonder goederen te kunnen leveren als tegenprestatie. Dat deze geldleveranties formeel ‘leningen’ waren, deed aan de ergernis onder boeren erover niets af. Het verzet van de boeren, botsend met de nood om de steden te voeden, dwong het nieuwe bewind tot reeksen van compromissen, uiteindelijk zelfs tot het toelaten van marktverhoudingen op het platteland, in de vorm van de NEP.
Een tweede facet van het bewind was al snel het groeiende autoritaire karakter ervan. Binnen zeven maanden waren de sovjets flink uitgehold, herverkiezing werd geblokkeerd of het resultaat ongeldig verklaard als niet-Bolsjevistische partijen de verkiezingen wonnen. Benoemingen, door en via de Communistische partij die zelf steeds strakker werd georganiseerd, kwamen in de plaats van verkiezingen. In de bedrijven werd de macht van arbeiders en hun gekozen fabriekscomité’s aan banden gelegd. Centraal geleide vakbonden, waarbinnen wederom de partij aan de macht overwegend invloed had, domineerden aanvankelijk, maar de nadruk die Lenin en ook Trotsky op éénhoofdige leiding, management met dictatoriale bevoegdheden in de fabrieken legden, maakten ook die indirecte arbeidersinvloed via vakbgonden steeds zwakker. De macht van gekozen raden kwijnde weg, werd soms rechtstreeks terzijde geschoven; een bureaucratische staat domineerde.
Zowel de concessies die het bewind aan boeren en privé-bezit deden als het autoritaire karakter van de nieuwe macht wekten binnen de partij oppositie. Al in 1918 was er een stroming die zich de Linkse Communisten noemde. Steen des aanstoots was de vrede van Brest-Litowsk die de regering met Duitsland aanvaardde. Linkse communisten zagen dat als een capitulatie. Maar de kritiek werd breder. Het feit dat Lenin erop aandrong managers – ‘technische specialisten’- in het verhullende jargon – niet alleen te accepteren in fabrieken, maar ook ruim boven arbeiders wilde belonen, ondervond kritiek. In deze ringen klonk al het verwijt dat Lenin bezig was een vorm van staatskapitalisme op te bouwen, geen socialisme.
Heel veel van deze linkse communisten – Boekarin was één van hen – – haalden de jaren erop bakzeil. Tegenover de inderdaad zeer reële, dreiging van interventie en contarevolutie werd de noodzaak van hardhandig centralisme en verregaande onderdrukking van tegenstanders ook door veel van hen helaas erkend. Maar keer op keer doken de kritische thema’s weer op. In 1920-1921 kregen we bijvoorbeeld de Arbeidersoppositie, die pleitte voor het overdragen van de productie naar de vakbonden. Het tekent de degeneratie van de revolutie dat vakbondsmacht, in 1918 de manier om de rechtstreekse arbeiderszeggenschap in te kapselen, nu gezien werd als een stap om de macht van arbeiders uit te breiden tegenover de oppermachtige bureaucratie.
In 1921 werd deze Arbeidersoppositie binnen de partij goeddeels verslagen. Maar in de jaren erop vormden zich steeds weerr kernen van oppositie van communisten. De inzichten werden radicaler, en mensen begonnen te pleiten voor een volstrekte breuk met de partijstaat zoals die onder Lenin en Trotski vorm had gekregen. Een belangrijke stem van dit soort kritiek levert Gabriel Miasnikov, die een groep om zich heen had die ondergronds actief was en enige weerklank vond: de Arbeiders Groep. Hier zien we een vorm van links-communistische kritiek tot wasdom komen.
Miasnikov was al heel lang actief als communist, en behoorde al in 1918 tot de linksradicale vleugel, de Linkse Communisten. Tussen 1918 en 1920 houdt hij zijn kritiek op de achtergrond en steunt het bewind actief. Later waren hij en geestverwanten actief in de Arbeidersoppositie, maar ze vonden deze stroming veelal te meegaand, niet kritisch genoeg.
In 1921, toen de matrozen van Kronstadt in opstand kwamen en zelfs afgevaardigden van de Arbeidersoppositie de onderdrukking st van de opstand steunden, weigerde Miasnikov de revolte te veroordelen. Dat was in de communistische partij nogal uitzonderlijk: zelfs de ex-anarchist Victor Serge die zich bij de Bolsjevieken had aangesloten, en die dondersgoed wist wat er gaande was, accepteerde de repressie ervan op dat moment als noodzakelijk. Miasnikov blonk hier uit door radicalisme en politieke moed. In mei 1921 pleitte hij in een memo aan de partij voor persvrijheid, en voor overdracht van de economie aan sovjets van arbeiders. Dat ging dus veel verder dan de voorstellen van de Arbeidersoppositie. Ook pleitte hij voor afschaffing van de doodstraf.
Lenin probeerde Miasnikov – die een reputatie had, en sympathie ondervond in arbeiderskringen – via een brieflisseling en een gesprek op andere gedachten te brengen. Miasnikov hield voet bij stuk. Toen kwam het partijapparat in actie, de veiligheidsdienst begon hem in de gaten te houden, en in februari 1922 werd hij de partij uitgezet. Samen met leden vande al goeddeels uitgeschakelde Arbeidersoppositie ghing hij in beroep bij de Comintern. Die steunde echter de Russische partijleiding, hetgeen gezien de greep die deze leiding in de Comintern had, niet verbazend was.
Uiteindelijk veroordeelt de Communistische Partij de oppositie van Miasnikov tijdens het Elfde partijcongres van die partij, in maart 1922. Opvallend detail voor wie Trotski naar voren wil halen als de prominente principiële opponent tegen de buraucratische dictatuur die Rusland intussen was geworden: “Trotski, handelend als de hoofdaanklager, haalde uit naar Miasnikov vanwege he verlenen van steun aan de vijand.”, zo schrijft Paul Avrich, de anarchistische historicus aan wiens artikel over Miasnikov ik veel informatie over Miasnikov ontleen. ‘Bewijs’ daarvoor: rechtse en sociaaldemocratische vijanden van het bewind hadden stukken van Miasnikov gepubliceerd. Het was het soort van ‘u krijgt bijval van foute lui, dus u bent zelf fout’- redenering waarvan Trotski en zijn aanhangers niet zo heel lang daarna zelf de volle laag zouden krijgen. Maar op dat moment was Trotski nog mede-aanvoerder van de dictatuur in haar vroege fase, en dus belanghebbende bij haar handhaving. Het zijn bepaalt ook hier het bewustzijn, klaarblijkelijk.
Snel na dit alles zetten de autoriteiten hem gevangen. Na een hongerstaking van 12 dagen – iets waarin hij in zijn verzet tegen de Tsaar had geoefend – lieten ze hem vrij. Hij probeerde weer toegelaten te worden tot de partij, maar tevergeefs. Toen begon hij een ondergrondse groep die zich de Arbeiders Groep van de Russische Communistische Partij noemde, die aandrong op arbeidersmacht in de fabrieken, grote verruiming van de vrijheid tot kritiek, afbreken van voorrechten voor managers en buraucraten en dergelijke. Een revolutionair programma, in essentie. In een tekst die hij met medestanders opstelde, noemde hij de NEP de Nieuwe Exploitatie van het Proletariaat. Hij begon ook het machtsmonopolie van de partij z;elf uit te dagen: met maar één partij zijn verkiezingen een schijnvertoning, argumenteerde hij niet bepaald zonder reden.
In 1923, op het Twaalde partijcongres, volgden nieuwe veroordelingen vanuit de partijtop, wederom met Trotski in een kwalijke hoofdrol. Zinoviev, later medestander van Trotski, kon er ook wat van: “elke kritiek van de partijlijn, zelfs een zogenaamde linkse kritiek, is nu objectief een Mensjevistische kritiek.” Iemand Mensjevistisch noemen was in die dagen zoveel als iemand contrarevolutionair noemen, en groen licht geven voor repressie. Korter tijd later ging Miasnikov dan ook de cel weer in. Hij kwam snel weer ‘vrij’, om vervolgens het land uit gezet te worden.
Maar intussen was er, mede vanwege zijn dappere en heldere initiatieven, wel een serieuze revolutuionaire oppositiegroep in Rusland onttaan, in de vorm van die Arbeidersgroep. Die werd bijvoorbeeld tijdens stakingen in 1923 actief en riep zelfs een algemene ééndagsstaking uit, en riep tot een demonstratie op. Zo ging het althans volgens Avrich. Tony Cliff, trotskistisch auteur, die in deel drie van zijn Trotski-biografie aandacht besteedt aan de Arbeidersgroep, zegt echter dat de groep nog bezig was met discussie over zo´n stakingsoproep toen de veiligheidsdienst leden begon te arresteren. Hoe dan ook, arrestaties vonden plaats en een aantal mensen werd de partij uitgezet. Miasnikov werd terug het land in gelokt, om vervolgens drie en een half jaar in de cel te verdwijnen. Na vrijlating ontsnapt hij naar het buitenland, en komt uiteindelijk in Turkije terecht.
Cliff bevestigt trouwens de afwijzende houding van Trotski tegenover Miasnikov en diens kritiek. Hij accepteerdfe r de repressie, al werd hij snel erna wel kritisch over zowel gebrek aan democratie als over de economische gang van zaken die de onvrede van arbeiders voedde. Maar hij zag het staken voor hoger loon, en het opkomen voor verregaande arbeidersdemocratie als kansloos onder de gegeven omstandigheden, zo legt Cliff uit. Hiermee laat hij precies zien dat in de optiek van mensen in de Leninistische traditie als Trotski en Cliff kennelijk ánderen – níét arbeiders zelf – kennelijk het recht wordt toebedeeld om te bepalen wat kansrijk en wat kansloos is. Dat is nu precies een reden waarom er een alternatief voor dit Leninisme nodig is, althans voor wie echt wil dat mensen hun eigen bevrijdingsstrijd kunnen en dienen te voeren, dat niemand het namens hen en voor hen kan doen.
Daar ontstaat zowaar contact met Trotski, die in de jaren ervoor eerst uit de macht, daarna uit de partij en vervolgens uit de Sovjetunie was verdreven, met het soort truuks dat Trotski eerder tegen Miasnikov had gebruikt. Nu zaten ze echter op beel punten – het pleiten voor partijedemocratie vooral – op een verwante lijn. Toch komt het niet tot overeenstemming. Waar Trotski Rusland bleef zien als een soort van arbeidersstaat, daar zet Miasnikov een wezenlijke theoretische stap: hij analyseert Rusland als “een systeem van staatskapitalisme, geregeerd door een bureaucratische elite”, wederom in de woorden van Avrich. Daarmee was, na de praktische breuk, nu ook de theoretische breuk die hij maakt met het officiële communisme van de Sovjetunie, compleet.
Zijn verdere leven was tragisch. Hij leefde in ballingschap, kwam in Parijs terecht, werkte als metaalarbeider – zijn oude vak – en schreef. In 1946, kennelijk verscheurd door heimwee, gaat hij in op een aanbod van de Russische staat om terug te mogen keren naar Moskou. Hij wordt meteen gearresteerd en snel erna doodgeschoten. Zo verging het een man die als weinig anderen inzicht verwierf in wat er mis was gegaan met de Russiche revolutie en de partij die haar eerst aanvoerde maar vervolgens hielp wurgen. Inzichten van hem en mensen als hij – doordrenkt met de bevrijdende kern van inzicht waar Marx, en korte tijd deels ook Lenin, voor stond, maar in totale oppositie tegen wat vooral diezelfde Lenin er zelf ook van hielp maken – zijn vandaag de dag nog steeds moedgevend en leerzaam, voor wie een alternatief soort revolutionaire politiek zoekt dat breekt met elke vorm van kapitalistische en bureaucratische macht.