De media waren er gisteren nogal vol van: de operatie waarmee het Colombiaanse leger Ingrid Betancourt en andere gijzelaars uit handen van de guerillabeweging FARC wist te krijgen. Opluchting onder de gijzelaars en hun familieleden en vrienden. Hoop dat andere gijzelaars nu ook snel vrij zouden komen. Maar vooral ook de veelvuldig uitgesproken verwachting dat de FARC nu vrijwel is uitgeschakeld.
De opluchting dat de vijftien gijzelaars vrij zijn is logisch, de hoop dat er veel meer giojzelaars vrij gaan komen ook. Het ontvoeren van honderden mensen door het FARC, als middel om aan geld te komen voor het guerrillaleger, is een nare tactiek, niet alleen in menselijk oogpunt maar ook omdat het zich steeds meer tegen de straijd van het FARC keert. De afkeer van deze ontvoeringen is in dat licht terecht.
Maar de soms nauwelijks, soms helemaal niet verborgen vreugde over een naderend einde van de FARC – die kan ik bepaald niet delen. De operatie waarmee de 15 vrijkwamen is volgens De Volkskrant “een zware slag voor de FARC, die volgens velen op haar laatste benen loopt.” De NRC schrijft: “Voor de FARC ziet de situatie er steeds uitzichtslozer uit”. Honderden deserties per maand, grote moeilijkheden om de onderlinge communicatie tussen verschillende delen van het strijdtoneel te waarborgen, vrijwel totaal verlies aan begrip en steun in de publieke opinie. Ziedaar enkele aangevoerde symptomen en factoren.
Trouw kiest nog openlijker een kant. “Nu duidt Ingrid Betancourts bevrijding erop dat het einde van de Farc nadert”, schrijft het dagblad. Het artikel signaleert allerlei tekenen “dat het guerrillaleger in ernstige problemen verkeert. Goed nieuws voor Colombia, maar misschien niet voor de vele nog resterende gijzelaars.” Echt waar? Zou het verdwijnen van de FARC op zichzelf zulk goed nieuws zijn? Aan de hoop dat het FARV bijna verslagen is, lijkt een absurd idee ten grondslag te liggen: het idee dat het FARC hjoofdverantwoordelijke is voor het geweld dat Colombia al tientallen jaren teistert.
Het FARC is halverwege de jaren zestig ontstaan vanuit gewapend boerenprotest tegen grootgrondbezit en een staat die dat grootgrondbezit steunt. Staat, grootgrondbezitters en in toenemende mate ook drugskartels trachtten met terreur de arme boeren eronder te houden. Veel van deze boeren sloten zich bij het FARC aan of zochten bij de guerrilla bescherming tegen de terreur. Militairen en drugsbaronnen en landheren spanden samen in het opzetten van paramilitaire organisaties, feitelijk doodseskaders. Grootschalige financiële steun vanuit de VS hielp opeenvolgende regeringen bij de poging om het verzet te breken. Die poging ging veel en veel verder dan het verslaan van de FARC en andere guerrillagroepen. OOk en vooral vreedzaam protest kreeg de volle laag van repressie. En toen in de late jaren tachtig mensen met een achtergrond in de guerrilla provbeerden via verkiezingen invloed te krijgen, werden ze stuk voor stuk vermoord – honderden van hen. In weinig landen zijn bovendien zoveel vakbondsmensen vermoord als in Colobia. Niet de FARC, maar paramilitaire groepen en het leger waren en zijn daarvoor verantwoordelijk.
De FARC vocht en vecht daartegen een in de kern rechtmatige verzetsstrijd. Maar de wijze waarop de beweging dat deed, was al vanaf het begin problematisch en werd dat in de loop der jaren steeds meer. De keus voor een guerrilla als antwoord op de staatsterreur was begrijpelijk, maar was tegelijk een keus voor een autoritaire strategie. Een guerrillaleger is geen volksmilitie, geen Rode Garde uit Rusland 1917, geen anarcho-syndicalistische militie uit Barcelona of Aragon 1936. Een guerrillaleger is boven alles een doodgewoon leger, met officieren die van bovenaf door de leiding benoemd worden, met klassieke vormen van discipline en hiërarchie.
Zou zo ’n leger de staat verslaan, dan zouden niet de arme boeren die vochten, maar de officieren die commandeerden, de nieuwe staatsmacht hebben gevormd. Dan zou, in het gunstigste geval, een staat zijn gevormd die sociale hervormingen zou doorvoeren, en dat zou een stap vooruit zijn geweest. Ook zou er een breuk met de overheersing van Colombia door de VS zijn gekomen, en ook at was winst geweest. Maar van werkelijke zeggenschap van de arme bevolking zou niets zijn terechtgekomen – net zo min als daar in Cuba onder Casttro, China onde Mao of Vietnam onder Ho Chi Minh ooit sprake was geweest.
Dea autoritaire trekken van het FARC werden in de loop der jaren door diverse factoren verder versterkt. De beweging begon boeren die coca verbouwden te beschermen, en hief in ruil daarvoor belasting. Zo kwam de FARC aan steeds meer geld om wapens voor te kopen. Hoe ver de betrokkenheid van de FARC bi de productie en verkoop van cocaïe uiteindelijk ging en gaat is niet zo duidelijk. Dat het vrij marginaal is vergeleken bij de paramilitaireh en de staat zelf – die doordrenkt zijn van drugsgeld – is vriij evident, en de typering van de FARC als ‘narcoguerrilla’ is beter van toepassing op de doodseskaders waarmee de staat in de strijd tegen de FARC in het bijzonder en de armen in het algemeen samenwerkt. Dat de FARC in flinke mate op drugsgeld leunt om haar strijd vol te houden lijkt me echter evident. Een tweede, steeds belangrijker, financieringsbron voor de strijd van het FARC werden de ontvoeringen tegen losgeld.
De FARC zat rond 2000 dan ook goed bij kas, kon zich stevig versterken en telde in de jatren negentig 18.000 strijders. Maar de beweging vervreemdde van haar basis, en van bredere delen van de bevolking, juist door haar wijze van financiering. het winnen van het vertrouwen van arme boeren was minder levensnoodzaak nu het farc andere geld- en dus machtsbronnen had aangeboord. “Later in het decennium besloten Farc-leiders om landingsrechten te heffen in ruil voor bescherming van de piloten en de drugsvliegtuigen die in Farc-gebied landden om de drugs voor de smokkelaars in te zamelen. De Farc werd rijk – en de militaire vleugel werd sterker ten koste van de politieke vleugel. De relatie van de bewegingh met de Colombiaanse bevolking werd verward, en kwijnde vervolgens weg. De betrokkenheid van de Farc bij drugs, afpersing en vooral kidnapping maakte hen tot een makkelijk doelwit voor de Colobiaanse media en maatchappij”, aldus Ana Carrigan in een mooi artikel op OpenDemocracy.
Wat begon als een poging om de machthebbers omver te werpen, werd door de jaren heen steeds meer gewoon een middel van bestaan voor de deelnemers. plat gezegd; wat eerst een roeping was, werd nu steeds meer gewoon een baan. Dat gold voor officieren en de guerillaleiding, maar ook voor de gewone soldaten. Voor hen was guerillastrijder worden een middel om aan de totale uitzichtsloosheid te ontsnappen. Als je een straatarme opgroeiende jongere was, in een boerendorp of in de krotten van Bogota, dan kon je gana bedelen, drugskoerier worden, de prostitutie in – of je kon je bij de guerrilla aansluiten. Het laatste was een riskant bestaan maar je had te eten, je maakte nog eens wat mee, en je had het idee dat je voor een goede zaak vocht ook. Maar hoe verloederd de Farc-aanpak inde loop der jaren ook werd, hoezeer de Farc voor een flink deel ook was veranderd van een beweging die voor verandering vocht in een vorm van sociaal banditisme, de guerrilla een product van verpaupering en armoede. En zelfs tussen socaal banditisme en doosdeskaders ben ik niet neutraal.
En niets van de negatieve aspecten van de FARC mag doen vergeten dat het leeuwendeel van het geweld niet van die guerrilla komt. Garry Leech heeft op de website van het overigens wel erg pro-Farc schrijvende Colombia Journal wat cijfers verzameld uit diverse bronnen. Volgens CINEP, een denktank in Bogota, waren tussen 1990 en 1998 53 procent van de mensenrechtenschendingen het werk van paramilitairen, 20 procent van het leger, en 27 procent van de FARC. De rol van die paramilitairen is afgenomen – maar het rechtstreekse staatsgeweld nam toe. “Uiteiendelijk was in 2006 de Colombiaanse staat verantwoordelijk voor 56 procent van de mensenrechtenschendingen, met de paramilitairen en de FARC respectievelijk verantwoordelijk voor 29 en 10 procent”, aldus Leech, met bronvermelding. Het idee dat met de ineenstorting van de FARC het grootschalige bloedvergieten ophoudt, is een dagdroom of een leugen. Zolang een hele kleine steenrijke top haar heerschappij wil handhaven tegenover een straatarme boerenbevolking, en zolang ze hiervoor miljardensteun uit Washington krijgt, zolang gaat de terreur door, met of zonder FARC.
Leech maakt trouwens ook duuiidelijk dat het FARC bepaald nog niet weg is, dat weliswaar het leger meer in de aanval is dan eerder, maar dat ook de FARC nog steeds tot talrijke aanvallen op het platteland in staat blijkt. Dat het aantal strijders flink is afgenomen, dat de FARC in serieuze problemen verkeert, is echter wel duidelijk. Dat er een andere strategie tegen de machthebbers nodig is dan een stug volgehouden guerrilla, gefinancierd met ontvoeringnen drugsgeld eveneens. Maar voor het triomfantelijkk uitroepen van de overwinning op het FARC zie ik geen gezonde reden. De overwinning op het FARC is immers product, niet van recht, maar van staatsterreur.