Cuba bevindt zich in een veranderingsproces. Raul Castro, leider van partij en staat, heeft afgelopen jaar groen licht gegeven voor hervormingen die de greep van de staat op de economie minder totaal maken dan die nu is. Er komt meer ruimte voor kleine ondernemingen, en die mogen nu ook personeel in loondienst nemen buiten de eigen familiekring. Tegelijk gaat de staat de banen van een groot aantal arbeiders in staatsdienst schrappen. Of de dynamiek die de privé-sector door het nieuwe beleid geacht wordt te krijgen, voldoende vervangende werkgelegenheid voor die ambtenaren levert, is maar zeer de vraag. Dat de bestaanszekerheid van veel Cubanen verder ondermijnd zal worden, is echter wel duidelijk.
Inmiddels komt het ontslaan van 500.000 mensen die werken in de staatssector op gang. Mensen hebben reden tot zorg: de werkeloosheidsuitkering duurt nog maar slechts viojf maanden., ensubsidie om de prijs van zeep en tandpasta laag te houden is er inmiddels niet meer. Volgens de Guardian, aan wie ik deze laatste gegevens ontleen, is het maandloon gemiddeld 17 dollar. Dat is niet bepaald genoeg om van te sparen om zelfs maar tijdelijk baanverklies iets langer door te komen.
Alles bij elkaar betekent het beleid groeiende bestaansonzekerheid voor grote aantallen mensen, en een stap wèg van het staatsgeleide kapitalisme dat Cuba kernmerkt naar een marktkapitalisme op basis van privé-eigendom. Goed nieuws is het niet. Maar van een ‘teloorgang van het socialisme’, zoals fans van het Cubaanse systeem klagen en koude-oorlogsstokers juichen, is geenszins sprake. Voor zo’n teloorgang moet er immers eerst van socialisme sprake zijn geweest. Dit nu is niet het geval, zoals verder op in dit stuk mag blijken.
Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling wordt het partijcongres waartoe Raul Castro inmiddels heeft besloten, ongetwijfeld van belang. Het gaat om het congres van de Communistische partij van het land, de enige legale politieke partij, de partij aan de macht. Wat daarbinnen wordt besproken en besloten is daarmee maatgevend voor wat er in het land gebeurt. Die partij zelf is niet echt een zinderend voorbeeld van democratische participatie. Was dat wel het geval, dan zouden er wel iets vaker partijcongressen plaatsvinden dan eens in de vijf jaar, zoals officieel voorgeschreven. Maar zelfs aan dat voorschrift houden de machthebbers zich niet: het komende partijcongres is het eerste sinds 14 jaar!
Organen van ‘poder popular’, volksmacht,op basis waarvan sympathisanten van het systeem Cuba toch een socialistische democratie noemen, bestaan inderdaad en worden via een getrapt systeem ook gekozen. Maar de partij heeft flinke zeggenschap over de kandidaatsstelling, van een open en vrije campagne tussen meerdere kandidaten is geen sprake, en de bevoegdheid van deze organen betreft vooral de uitvoering van beleid op plaatselijk niveau. De vaststelling van het beleid vindt plaats binnen de hoogste organen van de partij – een partij die geen rivalen en georganiseerde oppositie duldt.
Het hoogste orgaan van volksmacht – op de samenstelling waarvan de partij dus een zware stempel drukt – wordt geraadpleegd. Maar meer dan het bespreken, goedkeuren en hooguit licht wijzigen van wat de hoogste leiding heeft besloten kan ze feitelijk niet doen. Wie dit ‘democratie’ noemt, holt de betekenis van dat woord wel heel ver uit. En voor wie socialisme iets met werkelijke zeggenschap van betrokkenen van onderaf te maken heeft, kan mag het duidelijk zijn: met socialisme heeft het Cubaanse systeem slechts de naam en het woordgebruik gemeen.
Maar met de vaststelling dat Cuba niet socialistisch is, zijn we er niet. Om de ontwikkelingen te kunnen inschatten is een analyse van de Cubaanse revolutie, het bewind dat daaruit voortkwam en de economie en maatschappijvorm die werden opgebouwd, van waarde. Socialistisch Alternatief geeft zo’n analyse, in een artikel “Cuba. De dreiging van kapitalistisch herstel” dat in november vorig jaar verscheen. Het artikel is kritisch – maar wat mij betreft op wezenlijke punten nog lang niet kritisch genoeg.
Kritisch is het stuk over de markthervormingen, de dreigende ontslagen en de uitbreiding van ruimte voor prive-kapitaal. Het artikel zit dit als een mogelijke aanzet voor wat “kapitalistisch herstel” noemt: de invoering van privé-eigendom op grote schaal, gecombineerd met een markteconomie. Zou dat doorzetten, dan zouden lopen allerlei “verworvenheden” – lage kindersterfte, goede gezondheidszorg, geen analfabetisme meer, een flink gestegen levensverwachting – groot gevaar. “Kapitalisme in Cuba zou het land economische en sociale voorwaarden brengen zoals in Nicaragua en El Salvador.” Als we voor ‘kapitalisme’ lezen: ‘marktkapitalisme’, dan klopt dat. Het doorzetten van dit soort beleid – nadat de ongelijkjheid al eerder is toegenomen, bijvoorbeeld door de invoering van een dollar-economische sector naast de sector die alleen op vrijwel waardeloze pesos draait – zou een sociale catastrofe betekenen voor heel veel mensen in Cuba.
Maar het artikel maakt nog een ander punt tegen de markthervormingen: deze zouden een ‘kapitalistisch herstel’ inluiden. De momenteel niet-kapitalistische economie zou ermee ondermijnd worden. Cuba is volgens het artikel een niet-kapitalistische maatschappij, vanwege de “centraal geplande economie”, die onstaan is na de revolutie in 1959 die Fidel Castro en zijn medestanders aan de macht bracht. Staatseigendom van de economie, gecombineerd met centrale planning, daar draait het dus om.
Het is een merkwaardig en verkeerd criterium om een land niet-kapitalistisch te noemen. Stel je voor dat de hele economie nu eens in handen van één groot particulier bedrijf was – een concern dat zich toelegde op nikkel, suikerriet en toerisme, de drie bedrijfstakken waar de Cubaanse economie met name op drijft. Hoe zou dat bedrijf intern bestuurd worden? Ik vermoed door een Raad van Commissarissen, een directie, die drie economische takken aanstuurde – nikkel, suiker, toerisme – allemaal ook met een directie, die leiding gaf aan tal van directies dáar weer onder – de managers van de economische bedrijven – suikerrietplantages, hotels, nikkel-installaties – zelf. Er zou informatie vergaard worden vanuit al die bedrijven, en op basis daarvan zouden de hogere directies en uiteindelijk de topdirectie beleidsmaatregelen uitvaardigen die door ondergeschikte directies en uiteindelijk door het personeel moesten worden uitgevoerd. Misschien zou er een soort van ‘medezeggenschap’worden gehanteerd zodat het personeel soms een ei kwijt mocht. Maar de directies zouden de dienst uitmaken, en de opperdirectie zou het laatste woord hebben.
Welnu, dit komt neer op… centrale planning – zoals trouwens elke multinational door een systeem van centrale planning wordt bestuurd. Microsoft laat de afstemming van de afzonderlingen bedrijfsonderdelen echt niet aan de spontane werking van het marktmechanisme over. Er moet aan de top overzicht zijn, en vanuit de top komen dan orders, opdrachten, instructies. Vervang “Raad van Bestuur” van een grote multinational door “Centraal Comité van de Communistische Partij”, dan heb je de Cubaanse bestuursvorm in kaart gebracht. Er is niets niet-kapitalistisch aan centrale planning op zichzelf.
Er is ook niets niet-kapitalistisch aan staatsbezit als dominante bezitsvorm. Ter illustratie: de bovenstaande redenering kun je ook omkeren. Zoals het denkbaar is dat Cuba één centraal geleide economie is terwijl het in particulieren handen is, zo is het ook denkbaar dat een hele economie staatsbezit is, maar intern toch een markteconomie. Als elk staatsbedrijf de ruimte krijgt om voor eigen rekening te produceren op een markt, als al die staatsbedrijven dus feitelijk concurrenten zijn – wat is daar dan niet-kapitalistisch aan?
Nu kun je redeneren: okay, staatsbezit en centrale plannig afzonderlijk zijn niet strijdig met kapitalistische verhouding. Maar in combinatie met elkaar zijn ze dat wel. In dat geval produceren de staatsbedrijven immers niet voor een markt en voor winst, maar voor een plan ter behoeftenbevrediging van de bevolking. Maar deze vlieger gaat om meer dan één reden niet op. We hebben immers al gezien dat de bevolking zelf geen wezenlijke zeggenschap over de gang van zaken heeft. Van democratie in die zin is feitelijk geen sprake, hoogstens van vornen van medezeggschap, zoals Nederland ook ondernemingsraden kent. Als de bevolking geen zeggenschap heeft, dan kan de behoefte van de bevolking ook niet de maatstaf zijn voor een centraal plan. Tenzij we denken dat anderen – leiders van de communistische partij bijvoorbeeld – beter weten wat de behoeftes van mensen zijn dan die mensen zelf.
Ik denk bovendien dat als mensen werkelijk de zeggenschap over hun leefomstandigheden zouden herwinnen, zij dat niet via een centraal plan, hoe democratisch en transparant ook vastgesteld, zouden regelen. Hoe centraler gepland, hoe groter de afstand van de direct betrokkenen zelf. Maar dat is nóg weer een ander discussie. Hier volstaat het om te zeggen dat zonder rechtstreekse zeggenschap van de bevolking niet in ernst gesproken kan worden van planning voor behoeften van diezelfde bevolking.
Wat is dan wel de maatstaf voor de planning en de productie? Hier geeft het artikel zelf de sleutels in handen, helaas zonder het slot open te draaien en te kijken hoe het er aan de andere kant van de deur uit ziet. Er wordt gezegd dat de huidige maatregelen onder druk van een economische crisis worden genomen. We lezen over een snel gegroeid begrotingstekort, over “een tekort op de betalingsbalans ter waarde van 1,5 miljard dollar”, over een sterke daling van de prijs van het belangrijke exportproduct nikkel, over een buitenlandse schuld die inmiddels zo groot is dat Cuba in 2008 er niet in slaagde om haar betalingsplicht gestand te doen.
Het is alsof we lezen over Griekenland dit voorjaar – of over het financieel kader van de afgelopen kabinetsformatie in Nederland. Het gaat duidelijk om een economie die meer kosten maakt dan opbrengsten binnenhaalt. Het gaat om een economie die kennelijk verliesgevend is, en die de verliezen afentelt op de bevolking, door voedselimport te beperken, door ambtenaren te ontslaan, door marktwerking te versterken. Dat wijst erop dat winst en verlies het grote criterium voor economisch handelen. En dat wijst sterk in de richting van het kapitalistische karakter van de Cubaanse economie.
In diezelfde richting wijst ook de internationale handelspolitiek van Cuba. Ja, Cuba stuurt medisch personeel naar Venezuala. Het krijgt daar olie voor terug, hard nodig voor de productie die zelf nodig is voor de export vanuit Cuba. Het wordt gebracht als bouwsteen van een anti-imperialistisch bondgenootschap. Maar het is doodgewoon handel, hoe plezierig de gevolgen ervan voor Venezuelanen die er een medische behandeling aan danken ook zijn.
Nee, in Cuba werken staatsbedrijven vooralsnog niet concurrerend op een binnenlandse markt. Toch is Cuba feitelijk wél een onderdeel van de markteconomie. Het artikel zelf schrijft: “Cuba is afhankelijk en deel van de wereldmarkt.” Niet alleen van de wereldeconomie dus, maar van de wereldmarkt. Welnu, als concurrerende bedrijven op een markt wijzen oop kapitalistiche verhoudingen, geldt dat dan niet ook als concurrerende staatsbedrijven zich op de wereldmarkt staande moeten houden? En geldt dat dan ook niet voor Cuba, dat als eenheid van kapitaal-in-staatshanden feitelijk door één groot bedrijf – de staatssector, negentig procent van de economie – beheerst wordt?
Cuba is – dat hoop ik intussen een beetje duidelijk te hebben gemaakt – een kapitalistisch land. Dat de leiding in handen is van een staatsbureaucratie, en dat winst er verlies er boekhoudkundig anders uitzien dan in multinationale bedrijven, is waar. In Cuba ziet die winst er uit als geld dat in investeringsfondsen gaat, én in voorrechten voor topfunctionarissen; het heeft dus veelal niet de vorm van dividend, en er zijn geen aandelen. Het gaat om een andere vorm van kapitalisme. Maar net als in Nederland of Nicaragua moeten mensen hun arbeidskracht er verkoopen om aan een loon te komen waar ze van kunnen leven. En net als in die landen is dat loon lager dan wat ze aan productie leveren aan de baas, in dit geval de partijbaas. Op dat verschil is de winst, en in het geval van Cuba de voorrechten van de partijbureaucratie, gebouwd. Loonarbeid, uitbuiting, winstgevendheid, concurrentie op een markt… alle zaken die een economie kapitalistisch maken, zijn in Cuba nadrukkelijk herkenbaar.
Het artikel onderkent dit kapitalistische karakter van Cuba helaas niet, hetgeen één van de redenen is dat ik het stuk onvoldoende kritisch vind. Wel neemt het tegelijk ook afstand van het idee dat Cuba socialistisch zou zijn: voor zoiets is, aldus het artikel, democratie, vrijheid van discussie, zeggenschap van onder naar boven, noodzakelijk. Die ontbreekt. Het artikel spreekt terecht van “een bureaucratisch apparaat”, van “top-down-bestuur” en ook van “enige repressie tegen minderheden en dissidenten.” Maar de kritiek blijft tamelijk mild en oppervlakkig, omdat die de kern niet raakt.
Hoe is Cuba belandt in de huidige impasse? Het artikel bespreekt het karakter van de Cubaanse revolutie van 1959 en wat erna gebeurde. Belangrijke passage: “De revolutie van 1959 leidde er uiteindelijk toe dat het kapitalisme en het grootgrondbezit aan de kant werden geschoven en er een centraal geleide economie tot stand kwam. Ondanks de grote steun van de arbeiders en boeren kwam er geen arbeidersdemocratie tot stand. In plaats daarvan werd een bureaucratisch staatsapparaat opgebouwd. Op dit vlak verschilde Cuba van de democratie van arbeiders en boeren die tot stand kwam in Rusland in 1917 onder de leiding van Lenin, Trotski en de Bolsjevieken.”
Een hele mond vol. Inderdaad, het particuliere grootgrondbezit werd terzijde geschoven, maar het kapitalisme niet. Dat veranderde flink van vorm, van een privé-kapitalistische markteconomie naar een vorm van staatskapitalisme. De arbeidersdemocratie kwam niet alleen niet bepaald “tot stand”, maar werd door de revolutionaire leiding ook helemaal niet geambieerd, en flink tegengewerkt waar ze toch de kop opdook.
Hier zijn enkele woorden over de revolutie van 1959 op zijn plek. Die revolutie wordt te vaak neergezte als louter een militaire overwinning van een guerrillaleger tegen het totaal verrotte en door vrijwel niemand meer gesteunde bewind van Batista. Veel minder bekend is dat er allerlei vormen van stedelijk verzet waren, met herhaaldelijk grote stakingen, en met diverse, los van elkaar opererende gewapende verzetsbewegingen, lang niet allemaal erg loyaal aan Castro.
Interessant is ook wat direct na de machtsovername gebeurde. Toen kwam de revolutie eigenlijk pas goed op gang. Daarmee bedoel ik dan niet die opbouw van een sterke staat vanuit de guerrillabeweging en de communistische partij waarmee Castro steeds meer ging samenwerken. Nee, ik doel op brokstukken van beweging van onderop. Er waren wel degelijk bedrijfsbezettingen en dergelijke. Er was wel degelijk een basis voor de opbouw van een democratie van onderop, al was de druk in die richting veel minder sterk en minder zelfbewust dan in Rusland in 1917. Maar Louis Project – een beetje een fan van de Cubaanse revolutie, maar wel iemand die zijn beweringen onderbouwt – komt met vaak interesssant feitenmateriaal. Er was staking na staking voor loonsverhoging. Twee radiostations werden door personeelsleden bezet.
De nieuwe leiders benutten de beweging van arbeiders en boeren om de macht van ondernemers – aanvankelijk vooral de ondernemers die nauw met de VS waren verbonden – opzij te duwen. Maar het waren vervolgens niet arbeiders en boeren zelf die het heft in handen mochten nemen. Politieke stromingen die wél in termen van meer rechtstreekse arbeiders- en boerendemocratie dachten – trotskisten deels, en anarchisten in veel verregaander richting – werden uitgeschakeld, op allerlei manieren. Dat hing samen met de groeiende invloed van de Communistische Partij, waarmee de leiding rond Castro steeds nauwer ging samenwerken, parallel aan het steeds nauwere bondgenootschap met de Sovjetunie. Cuba werd in essentie een dictatuur langs stalinistische lijn opgebouwd, en daar paste geen dissidente linkse stromingen in.
Trotskisten werden op een zijspoor gezet, hun pers werd steeds sterker tegengewerkt, de één na de ander werd opgepakt, sommigen werden tot jarenlange gevangenisstraffen veroordeeld wegens çontrarevolutionaire activiteiten’, het standaard-excuus van dictaturen in rode pretverpakking. Che Guevara ging aanvankelijk ook mee in deze anti-trotskistische koers. Het bondgenootschap met de Sovjetunie, waar de ergenamen van Trotski’s aartsvijand Stalin regeerden, ging vóór. Naarmate Guevara kritischer werd jegens de Sovjetunie, aan macht binnen de Cubaanse leiding had verloren, en niet meer zoveel te verliezen had, was er voor hem minder reden om in die koers te volharden. Hij werkte zette zich in voor vrijlating van gevangen Trotskisten – maar die moesten dan wel hun georganiseerde activiteiten stopzetten. Onder die druk ontbonden ze in 1965 hun organisatie en kwamen individuele Trotskisten op vrije voeten. In een hoofdstuk uit een proefschrift over trotskisme in Cuba, geschreven door Gary Tennant, wordt de gang van zaken verteld. Het is een beetje curieus om te zien hoe het Cubaanse systeem al die jaren, en nu nog steeds, vrij veel enthousiasme van veel trotskisten losmaakt, terwijl de kameraden van die trotskisten ondergronds zijn gejaagd en in sommige gevallen opgesloten.
Drastisch rekende de nieuwe leiding af met de anarchistische invloed in Cuba. Die was trouwens aanzienlijk, Cuba kende een stevige anarchistische, met name ook anarcho-syndicalistische, traditie. De anarchist Sam Dolgoff werpt daar in zijn boek “The Cuban Revolution: a critical perspective” licht op, en laat ook zien hoe de Cubaanse revolutionaire leiding van Castro en Guevara anti-autoritaire strevingen binnen die revolutie blokkeerden en anarchisten begonnen te vervolgen. Frank Fernandez, in “Cuban Anarchism: the History of A Movement”, heeft op dit gebied ook veel informatie te bieden. Het zijn geen uitgebalanceerde werken over de Cubaanse revolutionaire geschiedenis, maar voegen wel weznijn ke dingen toe die elders zoek geraakt en gemaakt zijn. Hun beider woede over de behandeling van anarchisten en over het contrast tussen revolutionaire hype en contrarevolutionaire realiteiten lijkt me erg terecht.
Sommige anarchisten reageerden op de al snel groeiende onderdrukking in Cuba met gewapend verzet. Begrijpelijk was dat wel: waar een bewind het volk onderdrukt, is ook gewapende strijd geoorloofd. Tactisch handig was het onder de gegeven omstandigheden niet: voor heel veel Cubanen bracht de revolutie – goeddeels van bovenaf – wel degelijk verbeteringen, hoe misplaatst dat etiket ‘socialisme’ook was. Het bewind vestigde feitelijk een autoritaire verzorgingsstaat met kapitalistische grondslag. In een situatie waarin ook rechts en uiterst rechts, gesteund door de VS, de wapens tegen het nieuwe bewind oppakte, kon het bewind de anarchistische strijders makkelijk isoleren van de rest van de bevolking, en brandmerken als contrarevolutionairen. Nogal wat anarchisten belandden langdurig in de cel, een aantal anderen gingen in ballingschap waar ze een anarchistisch geluid bleven verspreiden.
Trotskisten als gedeeltelijke voorstanders van arbeidersdemocratie, anarchisten als veel consequenter revolutionairen van onderaf – ze vonden binnen de Cubaanse revolutier geen plek. het bewind stak daar een stokje voor. Dat tekent, naast de andere aspecten die ik schetste, de Cubaanse staat als een kapitalistische staat. Dat deze staat nu de switch makat van staatskapitalisme-annex-verregaande verzorgingsstaat naar marktkapitalisme-annex-afbraak-van-voorzieningen, is niet leuk. Een afbraak van ‘het socialisme’ is er – bij gebrek aan socialisme – dus niet. En hopelijk gaat in de onvermijdelijk groeiende onvrede, nu het geluid van libertaire, anti-autoritaire revolutionairen in de traditie van Dolgoff opnieuw weer klinken. Juist zoiets kan de afkeer van zowel bureaucratische dictatuur als de hardvochtigheid van de markt het meest consequent uitdrukken.