Over revolutie, precariaat en agrarische revolte: een discussiebijdrage

18 september, 2012

dinsdag 18 september 2012

Onderstaand artikel schreef ik voor Buiten de Orde, 2012, nr. 2, onlangs verschenen,sdaar is de geredigeerde versie te lezen, op pag. 49-52.

—–

De uitwisseling van standpunten tussen Jan Bervoets (BdO jaargang 22, zomer 2011) en Dellix (IKS) (BdO jaargang 32 nummer 1) roept bij mij een aantal opmerkingen op. In grote lijnen overtuigen de opmerkingen die dellix maakt mij niet. Tegelijk wil dat niet zeggen dat er geen enkel probleem in het betoog van Jan Bervoets te onderkennen is. Ik zal dan ook eerst terugkijken naar dat betoog, om vervolgens de kritiek van de IKS in ogenschouw te nemen en te kijken waar de schoen vooral wringt. Lees de rest van dit artikel »


Marx in Soho, mooie avond in Tilburg

8 juli, 2012

zondag 8 juli 2012

Afgelopen weken vond een door de Vrije Bond op touw gezette tournee plaats van opvoeringen van het toneelstuk ‘Marx in Soho’, geschreven door Howard Zinn en uitgevoerd door Jerry Levy. Na Den Haag, Groningen, Amsterdam, Nijmegen, Utrecht, Wormerveer en Den Bosch was gisteravond Tilburg aan de beurt.  Het was een mooie succesvolle avond; zelfs met mijn gebruikelijke reserves en mijn neiging om onze eigen resultaten liever te relativeren dan uit te vergroten, kan ik er deze keer echt niets minder van maken. Komende dagen volgen nog Antwerpen en Gent, dus als je kunt… Lees de rest van dit artikel »


Horizontalistische opstandigheid: Paul Mason en de aftrap

4 april, 2012

woensdag 4 april 2012

Onderstaand artikel schreef ik voor Doorbraak, waar het onder de titel “De wereldwijde beweging van het horizontalisme” al te lezen is.

recensie van: Paul Mason, “Why It’s Kicking Off Everywhere – The New Global Revolutions”, Londen, 2012

Enkele symbolische data vertellen samen vaak al een verhaal. Op 17 december stak Mohammed Bouazizi zich in Tunesië in brand uit wanhoop omdat hem door ambtelijke tegenwerking belet werd groenten en fruit te verkopen om als werkloze nog een beetje aan de kost te komen. Daarmee begon de Tunesische revolutie, en met die Tunesische revolutie kwam de opstandsgolf die als Arabische lente bekend werd op gang. Op 11 februari viel de Egyptische president Mubarak, onder druk van volksverzet. Drie dagen later begon de opstand in Bahrein, een dag daarna in Libië. Zo ging het verder. Op 1 mei begonnen pleinbezettingen in Spanje door de zogeheten Verontwaardigden. In juli volgden actiekampen en massademonstraties in Israël, in een ten onrechte verregaand miskende episode in deze hele protestgolf. Op 17 september ontketende Occupy Wall Street een golf van, eerst Amerikaans en vanaf 15 oktober internationaal, pleinbezettingen en langdurige tentenkampen. Spreken van een wereldwijde actiegolf met revolutionaire implicaties is allang niet overdreven meer. Lees de rest van dit artikel »


Marxisten over anarchisme: (1) Bakoenin onder misplaatst vuur

14 januari, 2012

zaterdag 14 januari 2012

Het anarchisme beleeft dezer dagen een zekere opleving, internationaal en ook in Nederland. We zien anarchistische aspecten binnen de studentenstrijd die Groot-Brittannië de laatste maanden van 2010 beleefde, binnen de Arabische Lente die nu al meer dan een jaar duurt, binnen Occupy. We zien ook specifiek anarchistische initiatieven. En zo kent ook Nederland inmiddels een handvol plaatselijke anarchistische groepen, zo laat bijvoorbeeld de Vrije Bond af en toe nadrukkelijk van zich horen, zo is er sinds 2010 ook een Anarcho-Syndicalistische Bond. Lees de rest van dit artikel »


Tussen anarchie en technocratie: het Zeitgeist-verschijnsel

10 oktober, 2011

maandag 10 oktober

Al een handvol jaren trekt het verschijnsel Zeitgeist flink wat aandacht. Onder deze naam is een drietal documentaires uitgebracht. Onder deze naam is ook een beweging gevormd, met naar eigen zeggen een half miljoen leden wereldwijd en afdelingen in vrijwel alle landen.   Het afgelopen jaar ben ik op meerdere acties mensen tegengekomen die Zeitgeist propageerden, of aangaven dat ze maatschappijkritische ideeën ontwikkelden na kennisgemaakt te hebben met bijvoorbeeld een Zeitgeist-documentaire. Het gaat hier klaarblijkelijk om een fenomeen dat een rol speelt in de kritische menigsvorming van met name jonge mensen. Dat maakt het tot een relevant verschijnsel, dat aandacht verdient – en aandacht waarin serieuze kritiek wat mij betreft met serieuze waardering gepaard gaat. Lees de rest van dit artikel »


Cuba: revolutionaire illusies, contrarevolutionaire realiteiten

12 januari, 2011

Cuba bevindt zich in een veranderingsproces. Raul Castro, leider van partij en staat, heeft afgelopen jaar groen licht gegeven voor hervormingen die de greep van de staat op de economie minder totaal maken dan die nu is. Er komt meer ruimte voor kleine ondernemingen, en die mogen nu ook personeel in loondienst nemen buiten de eigen familiekring. Tegelijk gaat de staat de banen van een groot aantal arbeiders in staatsdienst schrappen. Of de dynamiek die de privé-sector door het nieuwe beleid geacht wordt te krijgen, voldoende vervangende werkgelegenheid voor die ambtenaren levert, is maar zeer de vraag. Dat de bestaanszekerheid van veel Cubanen verder ondermijnd zal worden, is echter wel duidelijk.

Inmiddels komt het ontslaan van 500.000 mensen die werken in de staatssector op gang. Mensen hebben reden tot zorg: de werkeloosheidsuitkering duurt nog maar slechts viojf maanden., ensubsidie om de prijs van zeep en tandpasta laag te houden is er inmiddels niet meer. Volgens de Guardian, aan wie ik deze laatste gegevens ontleen, is het maandloon gemiddeld 17 dollar. Dat is niet bepaald genoeg om van te sparen om zelfs maar tijdelijk baanverklies iets langer door te komen.

Alles bij elkaar betekent het beleid groeiende bestaansonzekerheid voor grote aantallen mensen, en een stap wèg van het staatsgeleide kapitalisme dat Cuba kernmerkt naar een marktkapitalisme op basis van privé-eigendom. Goed nieuws is het niet. Maar van een ‘teloorgang van het socialisme’, zoals fans van het Cubaanse systeem klagen en koude-oorlogsstokers juichen, is geenszins sprake. Voor zo’n teloorgang moet er immers eerst van socialisme sprake zijn geweest. Dit nu is niet het geval, zoals verder op in dit stuk mag blijken.

Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling wordt het partijcongres waartoe Raul Castro inmiddels heeft besloten, ongetwijfeld van belang. Het gaat om het congres van de Communistische partij van het land, de enige legale politieke partij, de partij aan de macht. Wat daarbinnen wordt besproken en besloten is daarmee maatgevend voor wat er in het land gebeurt. Die partij zelf is niet echt een zinderend voorbeeld van democratische participatie. Was dat wel het geval, dan zouden er wel iets vaker partijcongressen plaatsvinden dan eens in de vijf jaar, zoals officieel voorgeschreven. Maar zelfs aan dat voorschrift houden de machthebbers zich niet: het komende partijcongres is het eerste sinds 14 jaar!

Organen van ‘poder popular’, volksmacht,op basis waarvan sympathisanten van het systeem Cuba toch een socialistische democratie noemen, bestaan inderdaad en worden via een getrapt systeem ook gekozen. Maar de partij heeft flinke zeggenschap over de kandidaatsstelling, van een open en vrije campagne tussen meerdere kandidaten is geen sprake, en de bevoegdheid van deze organen betreft vooral de uitvoering van beleid op plaatselijk niveau. De vaststelling van het beleid vindt plaats binnen de hoogste organen van de partij – een partij die geen rivalen en georganiseerde oppositie duldt.

Het hoogste orgaan van volksmacht – op de samenstelling waarvan de partij dus een zware stempel drukt – wordt geraadpleegd. Maar meer dan het bespreken, goedkeuren en hooguit licht wijzigen van wat de hoogste leiding heeft besloten kan ze feitelijk niet doen. Wie dit ‘democratie’ noemt, holt de betekenis van dat woord  wel heel ver uit. En voor wie socialisme iets met werkelijke zeggenschap van betrokkenen van onderaf te maken heeft, kan mag het duidelijk zijn: met socialisme heeft het Cubaanse systeem slechts de naam en het woordgebruik gemeen.

Maar met de vaststelling dat Cuba niet socialistisch is, zijn we er niet. Om de ontwikkelingen te kunnen inschatten is een analyse van de Cubaanse revolutie, het bewind dat daaruit voortkwam en de economie en maatschappijvorm die werden opgebouwd, van waarde. Socialistisch Alternatief geeft zo’n analyse, in een artikel “Cuba. De dreiging van kapitalistisch herstel” dat in november vorig jaar verscheen. Het artikel is kritisch – maar wat mij betreft op wezenlijke punten nog lang niet kritisch genoeg.

Kritisch is het stuk over de markthervormingen, de dreigende ontslagen en de uitbreiding van ruimte voor prive-kapitaal. Het artikel zit dit als een mogelijke aanzet voor wat “kapitalistisch herstel” noemt: de invoering van privé-eigendom op grote schaal, gecombineerd met een markteconomie. Zou dat doorzetten, dan zouden lopen allerlei “verworvenheden” – lage kindersterfte, goede gezondheidszorg, geen analfabetisme meer, een flink gestegen levensverwachting – groot gevaar. “Kapitalisme in Cuba zou het land economische en sociale voorwaarden brengen zoals in Nicaragua en El Salvador.” Als we voor ‘kapitalisme’ lezen: ‘marktkapitalisme’, dan klopt dat. Het doorzetten van dit soort beleid – nadat de ongelijkjheid al eerder is toegenomen, bijvoorbeeld door de invoering van een dollar-economische sector naast de sector die alleen op vrijwel waardeloze pesos draait – zou een sociale catastrofe betekenen voor heel veel mensen in Cuba.

Maar het artikel maakt nog een ander punt tegen de markthervormingen: deze zouden een ‘kapitalistisch herstel’ inluiden. De momenteel niet-kapitalistische economie zou ermee ondermijnd worden. Cuba is volgens het artikel een niet-kapitalistische maatschappij, vanwege de “centraal geplande economie”, die onstaan is na de revolutie in 1959 die Fidel Castro en zijn medestanders aan de macht bracht. Staatseigendom van de economie, gecombineerd met centrale planning, daar draait het dus om.

Het is een merkwaardig en verkeerd criterium om een land niet-kapitalistisch te noemen. Stel je voor dat de hele economie nu eens in handen van één groot particulier bedrijf was – een concern dat zich toelegde op nikkel, suikerriet en toerisme, de drie bedrijfstakken waar de Cubaanse economie met name op drijft. Hoe zou dat bedrijf intern bestuurd worden? Ik vermoed door een Raad van Commissarissen, een directie, die drie economische takken aanstuurde  – nikkel, suiker, toerisme – allemaal ook met een directie, die leiding gaf aan tal van directies dáar weer onder – de managers van de economische bedrijven – suikerrietplantages, hotels, nikkel-installaties – zelf. Er zou informatie vergaard worden vanuit al die bedrijven, en op basis daarvan zouden de hogere directies en uiteindelijk de topdirectie beleidsmaatregelen uitvaardigen die door ondergeschikte directies en uiteindelijk door het personeel moesten worden uitgevoerd. Misschien zou er een soort van ‘medezeggenschap’worden gehanteerd zodat het personeel soms een ei kwijt mocht. Maar de directies zouden de dienst uitmaken, en de opperdirectie zou het laatste woord hebben.

Welnu, dit komt neer op… centrale planning – zoals trouwens elke multinational door een systeem van centrale planning wordt bestuurd. Microsoft laat de afstemming van de afzonderlingen bedrijfsonderdelen echt niet aan de spontane werking van het marktmechanisme over. Er moet aan de top overzicht zijn, en vanuit de top komen dan orders, opdrachten, instructies. Vervang “Raad van Bestuur” van een grote multinational door “Centraal Comité van de Communistische Partij”, dan heb je de Cubaanse bestuursvorm in kaart gebracht. Er is niets niet-kapitalistisch aan centrale planning op zichzelf.

Er is ook niets niet-kapitalistisch aan staatsbezit als dominante bezitsvorm. Ter illustratie: de bovenstaande redenering kun je ook omkeren. Zoals het denkbaar is dat Cuba één centraal geleide economie is terwijl het in particulieren handen is, zo is het ook denkbaar dat een hele economie staatsbezit is, maar intern toch een markteconomie. Als elk staatsbedrijf de ruimte krijgt om voor eigen rekening te produceren op een markt, als al die staatsbedrijven dus feitelijk concurrenten zijn – wat is daar dan niet-kapitalistisch aan?

Nu kun je redeneren: okay, staatsbezit en centrale plannig afzonderlijk zijn niet strijdig met kapitalistische verhouding. Maar in combinatie met elkaar zijn ze dat wel. In dat geval produceren de staatsbedrijven immers niet voor een markt en voor winst, maar voor een plan ter behoeftenbevrediging van de bevolking. Maar deze vlieger gaat om meer dan één reden niet op. We hebben immers al gezien dat de bevolking zelf geen wezenlijke zeggenschap over de gang van zaken heeft. Van democratie in die zin is feitelijk geen sprake, hoogstens van vornen van medezeggschap, zoals Nederland ook ondernemingsraden kent. Als de bevolking geen zeggenschap heeft, dan kan de behoefte van de bevolking ook niet de maatstaf zijn voor een centraal plan. Tenzij we denken dat anderen – leiders van de communistische partij bijvoorbeeld – beter weten wat de behoeftes van mensen zijn dan die mensen zelf.

Ik denk bovendien dat als mensen werkelijk de zeggenschap over hun leefomstandigheden zouden herwinnen, zij dat niet via een centraal plan, hoe democratisch en transparant ook vastgesteld, zouden regelen. Hoe centraler gepland, hoe groter de afstand van de direct betrokkenen zelf. Maar dat is nóg weer een ander discussie. Hier volstaat het om te zeggen dat zonder rechtstreekse zeggenschap van de bevolking niet in ernst gesproken kan worden van planning voor behoeften van diezelfde bevolking.

Wat is dan wel de maatstaf voor de planning en de productie? Hier geeft het artikel zelf de sleutels in handen, helaas zonder het slot open te draaien en te kijken hoe het er aan de andere kant van de deur uit ziet. Er wordt gezegd dat de huidige maatregelen onder druk van een economische crisis worden genomen. We lezen over een snel gegroeid begrotingstekort, over “een tekort op de betalingsbalans ter waarde van 1,5 miljard dollar”, over een sterke daling van de prijs van het belangrijke exportproduct nikkel, over een buitenlandse schuld die inmiddels zo groot is dat Cuba in 2008 er niet in slaagde om haar betalingsplicht gestand te doen.

Het is alsof we lezen over Griekenland dit voorjaar – of over het financieel kader van de afgelopen kabinetsformatie in Nederland. Het gaat duidelijk om een economie die meer kosten maakt dan opbrengsten binnenhaalt. Het gaat om een economie die kennelijk verliesgevend is, en die de verliezen afentelt op de bevolking, door voedselimport te beperken, door ambtenaren te ontslaan, door marktwerking te versterken. Dat wijst erop dat winst en verlies het grote criterium voor economisch handelen. En dat wijst sterk in de richting van het kapitalistische karakter van de Cubaanse economie.

In diezelfde richting wijst ook de internationale handelspolitiek van Cuba. Ja, Cuba stuurt medisch personeel naar Venezuala. Het krijgt daar olie voor terug, hard nodig voor de productie die zelf nodig is voor de export vanuit Cuba. Het wordt gebracht als bouwsteen van een anti-imperialistisch bondgenootschap. Maar het is doodgewoon handel, hoe plezierig de gevolgen ervan voor Venezuelanen die er een medische behandeling aan danken ook zijn.

Nee, in Cuba werken staatsbedrijven vooralsnog niet concurrerend op een binnenlandse markt. Toch is Cuba feitelijk wél een onderdeel van de markteconomie. Het artikel zelf schrijft: “Cuba is afhankelijk en deel van de wereldmarkt.” Niet alleen van de wereldeconomie dus, maar van de wereldmarkt. Welnu, als concurrerende bedrijven op een markt wijzen oop kapitalistiche verhoudingen, geldt dat dan niet ook als concurrerende staatsbedrijven zich op de wereldmarkt staande moeten houden? En geldt dat dan ook niet voor Cuba, dat als eenheid van kapitaal-in-staatshanden feitelijk door één groot bedrijf – de staatssector, negentig procent van de economie – beheerst wordt?

Cuba is – dat hoop ik intussen een beetje duidelijk te hebben gemaakt – een kapitalistisch land. Dat de leiding in handen is van een staatsbureaucratie, en dat winst er verlies er boekhoudkundig anders uitzien dan in multinationale bedrijven, is waar. In Cuba ziet die winst er uit als geld dat in investeringsfondsen gaat, én in voorrechten voor topfunctionarissen; het heeft dus veelal niet de vorm van dividend, en er zijn geen aandelen. Het gaat om een andere vorm van kapitalisme. Maar net als in Nederland of Nicaragua moeten mensen hun arbeidskracht er verkoopen om aan een loon te komen waar ze van kunnen leven. En net als in die landen is dat loon lager dan wat ze aan productie leveren aan de baas, in dit geval de partijbaas. Op dat verschil is de winst, en in het geval van Cuba de voorrechten van de partijbureaucratie, gebouwd. Loonarbeid, uitbuiting, winstgevendheid, concurrentie op een markt… alle zaken die een economie kapitalistisch maken, zijn in Cuba nadrukkelijk herkenbaar.

Het artikel onderkent dit kapitalistische karakter van Cuba helaas niet, hetgeen één van de redenen is dat ik het stuk onvoldoende kritisch vind. Wel neemt het tegelijk ook afstand van het idee dat Cuba socialistisch zou zijn: voor zoiets is, aldus het artikel, democratie, vrijheid van discussie, zeggenschap van onder naar boven, noodzakelijk. Die ontbreekt. Het artikel spreekt terecht van “een bureaucratisch apparaat”, van “top-down-bestuur” en ook van “enige repressie tegen minderheden en dissidenten.” Maar de kritiek blijft tamelijk mild en oppervlakkig, omdat die de kern niet raakt.

Hoe is Cuba belandt in de huidige impasse? Het artikel bespreekt het karakter van de Cubaanse revolutie van 1959 en wat erna gebeurde. Belangrijke passage: “De revolutie van 1959 leidde er uiteindelijk toe dat het kapitalisme en het grootgrondbezit aan de kant werden geschoven en er een centraal geleide economie tot stand kwam. Ondanks de grote steun van de arbeiders en boeren kwam er geen arbeidersdemocratie tot stand. In plaats daarvan werd een bureaucratisch staatsapparaat opgebouwd. Op dit vlak verschilde Cuba van de democratie van arbeiders en boeren die tot stand kwam in Rusland in 1917 onder de leiding van Lenin, Trotski en de Bolsjevieken.”

Een hele mond vol. Inderdaad, het particuliere grootgrondbezit werd terzijde geschoven, maar het kapitalisme niet. Dat veranderde flink van vorm, van een privé-kapitalistische markteconomie naar een vorm van staatskapitalisme. De arbeidersdemocratie kwam niet alleen niet bepaald “tot stand”, maar werd door de revolutionaire leiding ook helemaal niet geambieerd, en flink tegengewerkt waar ze toch de kop opdook.

Hier zijn enkele woorden over de revolutie van 1959 op zijn plek. Die revolutie wordt te vaak neergezte als louter een militaire overwinning van een guerrillaleger tegen het totaal verrotte en door vrijwel niemand meer gesteunde bewind van Batista. Veel minder bekend is dat er allerlei vormen van stedelijk verzet waren, met herhaaldelijk grote stakingen, en met diverse, los van elkaar opererende gewapende verzetsbewegingen, lang niet allemaal erg loyaal aan Castro.

Interessant is ook wat direct na de machtsovername gebeurde. Toen kwam de revolutie eigenlijk pas goed op gang. Daarmee bedoel ik dan niet die opbouw van een sterke staat vanuit de guerrillabeweging en de communistische partij waarmee Castro steeds meer ging samenwerken. Nee, ik doel op brokstukken van beweging van onderop. Er waren wel degelijk bedrijfsbezettingen en dergelijke. Er was wel degelijk een basis voor de opbouw van een democratie van onderop, al was de druk in die richting veel minder sterk  en minder zelfbewust dan in Rusland in 1917. Maar Louis Project – een beetje een fan van de Cubaanse revolutie, maar wel iemand die zijn beweringen onderbouwt – komt met vaak interesssant feitenmateriaal. Er was staking na staking voor loonsverhoging. Twee radiostations werden door personeelsleden bezet.

De nieuwe leiders benutten de beweging van arbeiders en boeren om de macht van ondernemers – aanvankelijk vooral de ondernemers die nauw met de VS waren verbonden – opzij te duwen. Maar het waren vervolgens niet arbeiders en boeren zelf die het heft in handen mochten nemen. Politieke stromingen die wél in termen van meer rechtstreekse arbeiders- en boerendemocratie dachten – trotskisten deels, en anarchisten in veel verregaander richting – werden uitgeschakeld, op allerlei manieren. Dat hing samen met de groeiende invloed van de Communistische Partij, waarmee de leiding rond Castro steeds nauwer ging samenwerken, parallel aan het steeds nauwere bondgenootschap met de Sovjetunie. Cuba werd in essentie een dictatuur langs stalinistische lijn opgebouwd, en daar paste geen dissidente linkse stromingen in. 

Trotskisten werden op een zijspoor gezet, hun pers werd steeds sterker tegengewerkt, de één na de ander werd opgepakt, sommigen werden tot jarenlange gevangenisstraffen veroordeeld wegens çontrarevolutionaire activiteiten’, het standaard-excuus van dictaturen in rode pretverpakking. Che Guevara ging aanvankelijk ook mee in deze anti-trotskistische koers. Het bondgenootschap met de Sovjetunie, waar de ergenamen van Trotski’s aartsvijand Stalin regeerden, ging vóór. Naarmate Guevara kritischer werd jegens de Sovjetunie, aan macht binnen de Cubaanse leiding had verloren, en niet meer zoveel te verliezen had, was er voor hem minder reden om in die koers te volharden. Hij werkte zette zich in voor vrijlating van gevangen Trotskisten – maar die moesten dan wel hun georganiseerde activiteiten stopzetten. Onder die druk ontbonden ze in 1965 hun organisatie en kwamen individuele Trotskisten op vrije voeten. In een hoofdstuk uit een proefschrift over trotskisme in Cuba, geschreven door Gary Tennant, wordt de gang van zaken verteld.  Het is een beetje curieus om te zien hoe het Cubaanse systeem al die jaren, en nu nog steeds, vrij veel enthousiasme van veel trotskisten losmaakt, terwijl de kameraden van die trotskisten ondergronds zijn gejaagd en in sommige gevallen opgesloten.

Drastisch rekende de nieuwe leiding af met de anarchistische invloed in Cuba. Die was trouwens aanzienlijk, Cuba kende een stevige anarchistische, met name ook anarcho-syndicalistische, traditie. De anarchist Sam Dolgoff werpt daar in zijn boek “The Cuban Revolution: a critical perspective” licht op, en laat ook zien hoe de Cubaanse revolutionaire leiding van Castro en Guevara anti-autoritaire strevingen binnen die revolutie blokkeerden en anarchisten begonnen te vervolgen. Frank Fernandez, in “Cuban Anarchism: the History of A Movement”, heeft op dit gebied ook veel informatie te bieden.  Het zijn geen uitgebalanceerde werken over de Cubaanse revolutionaire geschiedenis, maar voegen wel weznijn ke dingen toe die elders zoek geraakt en gemaakt zijn. Hun beider woede over de behandeling van anarchisten en over het contrast tussen revolutionaire hype en contrarevolutionaire realiteiten lijkt me erg terecht.

Sommige anarchisten reageerden op de al snel groeiende onderdrukking in Cuba met gewapend verzet. Begrijpelijk was dat wel: waar een bewind het volk onderdrukt, is ook gewapende strijd geoorloofd. Tactisch handig was het onder de gegeven omstandigheden niet: voor heel veel Cubanen bracht de revolutie – goeddeels van bovenaf – wel degelijk verbeteringen, hoe misplaatst dat etiket ‘socialisme’ook was. Het bewind vestigde feitelijk een autoritaire verzorgingsstaat met kapitalistische grondslag. In een situatie waarin ook rechts en uiterst rechts, gesteund door de VS, de wapens tegen het nieuwe bewind oppakte, kon het bewind de anarchistische strijders makkelijk  isoleren van de rest van de bevolking, en brandmerken als contrarevolutionairen. Nogal wat anarchisten belandden langdurig in de cel, een aantal anderen gingen in ballingschap waar ze een anarchistisch geluid bleven verspreiden.

Trotskisten als gedeeltelijke voorstanders van arbeidersdemocratie, anarchisten als veel consequenter revolutionairen van onderaf – ze vonden binnen de Cubaanse revolutier geen plek. het bewind stak daar een stokje voor. Dat tekent, naast de andere aspecten die ik schetste, de Cubaanse staat als een kapitalistische staat. Dat deze staat nu de switch makat van staatskapitalisme-annex-verregaande verzorgingsstaat  naar marktkapitalisme-annex-afbraak-van-voorzieningen, is niet leuk. Een afbraak van ‘het socialisme’ is er – bij gebrek aan socialisme – dus niet. En hopelijk gaat  in de onvermijdelijk groeiende onvrede, nu het geluid van libertaire, anti-autoritaire revolutionairen in de traditie van Dolgoff opnieuw weer klinken. Juist zoiets kan de afkeer van zowel bureaucratische dictatuur als de hardvochtigheid van de markt het meest consequent uitdrukken.


Schrijfwerk elders

19 december, 2010

Stukken van mijn hand zijn ook hier en daar buiten dit weblog te vinden. Het is tijd voor wat pr voor eigen werk 😉 – en voor enkele interessante internetlocaties en clubs die dat werk nu en dan gastvrijheid verlenen.

Eén van de plekken waarvoor ik nu en dan schrijf, is de website van de linkse groep Doorbraak. Al eerder nam deze organisatie al wel eens een stuk van mijn weblog over, met mijn violle in- en toestemming. Sinds enige tijd schrijf ik nu dus ook stukken voor Doorbraak. Die plaats ik dan niet ook nog eens hier, maar ik wijs mijn vaste lezers er wel graag op. Er zijn intussen op deze manier twee stukken tot stand gekomen en geplaatst. Op 1 december verscheen “Inspirerende voorbeelden van sopciale strijd in de VS”, over stakingsactie bij hotels, over een sit-in bom een school aan een bilbl;iotj heek te helpen, en over protest tegen het scannen en foulleren van vliegtuigpassagiers. Op 16 december verscheen “Egypte:  verkiezingem, fundamentalisme en arbeidersverzet”. Waar dat over gaat, zegt de titel al. De redactie heeft de stukken mooi neergezet en van beeldmateriaal voorzien. De site – helemaal nieuw gemaakt afgelopen zomer, keurig van de mogelijkheid om commentaar te geven voorzien – is sowieso de moeite waard. En voor  Doorbraak kun je sinds kort ook op Facebook en Twitter terecht. Goede zaak.

Een andere plek waar je mijn naam als auteur ook een enkele keer tegenkomt is de nieuwe site van Socialistisch Initiatief Alternatief (1), de trotskistische groep die vroeger Offensief heette. Aan die groep voel ik me minder geestverwant dan aan Doorbraak, maar juist daarom is het eigenlijk ook wel weer aardig dat daar schrijfsels van me staan. Het  is een teken van een open houding naar mensen buiten eigen kring die ik waardeer. Zo trof ik op die site een artikel “Manifestatie TNT: verslag” aan, overgenomen van mijn weblog. Hetzelfde geldt voor “Schreeuwen om cultuur”, en toen ik vandaag  deze lihnks terugzocht, zag ik dat ook “Akkoord TNT: asociaal kerstpakket verdient afwijzing” er geplaatst is.

Ik vind het allemaal prima, hoe meer lezers hoe meer vreugd in dit soort zaken. Zolang er – zoals hier keurig gebeurd is – netjes naar schrijver en herkomst verwezen wordt, met link naar de bron, is het uitstekend. Aan achterliggende meningsverschillen tussen de anarchistische aanpak van arbeidersstrijd die ik bepleit, en de veel meer binnen vakbondspatronen denkende aanpak  van Socialistisch Alternatief, verandert dit niets. Voor een confrontatie van meningen ter linkerzijde is het wel weer goed.

Een derde publicatie waar schrijfwerk van me is te lezen, is het blad “Buiten De Orde” van de Vrije Bond, een anarchistische organisatie waar ik nauw mee sympathiseer. Het blad zelf staat niet online, dus ik kan niet naar artikelen daar doorlinken. Binnenkort zal ik het eerste stuk dat ik ervoor heb geschreven, zelf op dit weblog hier plaatsen. Maar tegen die tijd heb je natuurlijk allang een exemplaar van het blad aangeschaft : )

(1) gewijzigd, 23 december  00.11 uur, zie commentaar één en twee)


“Rechts-populisme” bestaat niet

4 november, 2010

Wilders  en zijn PVV in Nederland, vergelijkbare bewegingen in Europa, het Tea Party-circus in de VS… keer op keer wordt daar het etiket ‘populisme’ opgeplakt, veelal voorzien van het woordje ‘rechts’. Daarmee is een woord in ons politieke vocabulaire doorgedrongen dat verhullend is, en dat het probleem dat uiterst-rechtse massabewegingen opleveren precies situeert daar waar het níét ligt: bij ‘het volk’. ‘Rechts-populisme’ bestaat niet. De bewegingen die ermee worden aangeduid bestaan, in al hun naargeestigheid, echter wel degelijk. Om de strijd daartegen beter te kunnen voeren is een betere begripsbepaling echter wel nuttig.

Juist ook radicaal-links hanteert veelal grotendeels het etiket ‘(rechts-)populisme’. Doorbraak bijvoorbeeld duidt de PVV – en ook de club van Rita Verdonk, sindsdien nogal verdampt – op die manier aan. Bij de Internationale Socialisten zag ik Wilders aangeduid worden als kopstuk van “neoconservatief en populistisch rechts”. En nu komt er een – hoogstwaarschijnlijk op zich trouwens zeer belangwekkende – informatie-avond in Den Bosch, georganiseerd vanuit het linkse Jaarboek Kritiek, “over het rechtspopulisme en het antwoord van Links”.

Wat is er eigenlijk tegen dat begrip ‘rechtspopulisme’? Een voordeel van het woord is dat het tenminste aangeeft dat het gaat om een vorm van politiek die niet zómaar rechts is, niet zomaar érg rechts, maar ánders rechts. Het is een erkenning dat we hier te maken hebben met een politiek verschijnsel dat van linkse kant een andere benadering vereist dan de ‘gewone’ gangbare gevestigde politiek. Veelal worden er formaties mee aangeduid die, soms iets te snel maar vaak ook terecht, als fascistisch of fascistoïde worden aangeduid. Juist om al te voorbarige etikettenplakkerij in die richting te voorkomen – zo kun je redeneren –  is het woord ‘rechtspopulisme’ van waarde. Maar als het er op neer gaat komen dat we ‘rechtspopulisme ‘schrijven maar ‘fascisme’ dénken,  dan kunnen we maar beter gewoon zeggen wat we denken, en onze keus voor het hanteren van het woord ‘fascisme’ toelichten. Dat heeft althans mijn voorkeur. “Rechtspopulisme” als iets welluidender eufemisme voor “fascisme” gebruiken acht ik verhullend, onverstandig en onjuist.

Er is een andere, meer historische en theoretische, reden waarom ik van het woord “rechtspopulisme” niets moet hebben. Het historische populisme was links, vaak radicaal-links. En het woord zelf verwijst naar de kérn waar het een serieuze politiek van bevrijding om te doen zou moeten zijn: ‘populus’, het volk, in de zin van: de massa van de bevolking. Dat begrip gebruiken voor welke soort van reactionaire politiek ook is een erkenning dat rechts op één of andere manier ‘namens het volk’ spreekt – een erkenning die ik veel te veel eer vind.

Twee bewegingen van belang zijn in de geschiedenis aangeduid met het woord Populisme: één in de Verenigde Staten, en één in Rusland, beiden in de tweede helft van de negentiende eeuw. In de VS kwam in die tijd een beweging op van vooral arme boeren en middenstanderss die zich steeds meer bekneld voelden door de snelle opkomst van de grote ondernemers, het grote geld, gesymboliseerd door Wall Street. Er waren dwarsverbanden met de beginnetjes van vakbonden in die tijd. Er werd stevig actie gevoerd, met vaak groot radicalisme. “We should raise less corn and more hell”, zo was een prachtige leus van een Amerikaans populist. Sommige van de latere bekende socialisten in de VS hadden hun achtergrond in dit populisme, of banden ermee. Dat gold bijvoorbeeld voor de grootse figuur Eugene Debs. Die had zich in 1896 ingezet in de campagne van Bryan, die als Populist presidentskandidaat van de Democratische partij was geworden.

Het liep met dat Amerikaanse populisme treurig af. Toen een permanente band met de arbeidersbeweging niet tot stand kwam – voor een flink deel trouwens door afhoudendheid vanuit die arbeidersbeweging! – ontspoorden enkele populisten in een politiek van verdeel-en-heers, in dit geval racisme tegen zwarten. Aanvankelijk echter werd er in de populistische bewegingb serieus gewerkt aan eenheid van álle onderdrukten, ongeacht huiskleur. De radicale historicus Howard Zinn geeft daarvan mooie voorbeelden. De populistische beweging werd ingekapseld in de Democratische partij – het graf voor menig progressief initiatief in de VS tot op de dag van vandaag – en leverde zelfs een presidentskandidaat, de al genoemde Bryan. Maar toen was het Populisme feitelijk allang getemd. De trieste afloop doet aan het fenomeen populisme-als-linksradicalisme echter niets af.

Minstens zo duidelijk is de revolutionaire kern van het populisme in Rusland. Daar had je de zogeheten Narodniki – en Narod betekent Volk. ‘Populisten’ is daarom een gangbare en redelijke vertaling van dat woord. Het ging hier om een stroming die het tsaristische Rusland op zijn kop wilde zetten, waarbij vooral verwezen werd naar de belangen en aspiraties van de overweldigende meerderheid van de bevolking: de straatarme boeren. Die waren tot 1861 nog lijfeigenen, grondgebonden en daarmee onderhorig aan oppermachtige landheren. Hun emancipatie was inzet van veel van het populistisch streven. Daarnaast wilden populisten – zelf veelal dissidente intellectuelen – veelal een soort van democratie, soms in de vorm van een grondwettelijke stelsel, soms ook in veel radicalere vormen.

Er waren allerlei vormen. In 1874 kwam bijvoorbeeld een stroming op die letterlijk “naar het volk” wilde. Duizenden intellectuelen met populistische opvattingen gingen het platteland op, om uiteen te zetten dat boeren in opstand zouden moeten komen. Boeren – straatarm, maar ook nog vervuld van leve-onze-goede-Tsaar-mystiek – liepen naar de politie en gaven de Populisten – dapper maar naief als ze waren, met een nogal verkeerde inschatting van wat er leefde – aan bij de autoriteiten… Daarna kregen andere populistische stromingen de overhand, vooral groepen die aanslagen voorbereidden tegen de Tsaar en andere hoge functionarissen. Maar er ontstonden ook groepen die begonnen te denken en werken richting verzet van onderdrukten – vooral boeren maar later ook wel arbeiders – zelf.

De beweging drukte een sterk stempel op latere revolutionaire stromingen, en kende zeer uiteenlopende figuren. Er was de volstrekt cynische, doel-heiligt-alle-middelen samenzwewerder Netsjajev. Er was Tkatsjev, ook iemand die ondergronds werk van kleine samenzeerdersgroepen bepleitte. Er was Lavrov, die vooral vreedzame agitatie voorstond. Er was  Tsjernishevsky, schrijver van een boekje “Wat te Doen” – waarvan de titel niet toevallig door een latere Russische revolutionair is overgenomen… Sowieso waren de ervaringen van het ondergronds organiseren van verzet van flinke invloed op de organisatievorm van de beginnende Bolsjevistische partij, een handvol jaren later.

Sommige Populisten kunnen gezien worden als voorlopers van anarchistische stromingen. Maar binnen de populistische beweging vinden we ook groepen die geleidelijk marxistische inzichten oppikten. Plechanov, grondlegger van het Russische marxisme, was aanvankelijk een populist, zo laat de trotskist Tony Cliff zien, in zijn boek over Lenin en de Bolsjevistische partij in haar vroege fase, waaraan ik veel van bovenstaande informatie over het Russische Populisme ontleen.. De broer van Lenin zat ook in populistische kringen, hij werd ter dood gebracht omdat hij deel had genomen aan een aanslag. De latere Sociaal-Revolutionaire partij, één van de drie belangrijke linkse partijen naast Bolsjevieken en Mensjevieken, kan gezien worden als min-of-meer parlementaire voortzetting van de populistische traditie. En meerdere latere anarchisten begonnen hun politieke leven als Sociaal-Revolutionair. Dat gold bijvoorbeeld voor Voline, in de Russische revolutiejaren kameraad van de anarchistische aanvoerder van partisanen in de Oekraine, Machno, en vooral bekend geworden als autuer van een mooi boek over de Russische revolutie: The Unknown Revolution. Het Russische Populisme kan dan ook gezien worden als een soort kraamkamer voor links in Rusland, zowel voor de sociaaldemocratische, de revolutionair-marxistische als de anarchistische stroming.

Ja, met de uitkristallisering van diverse linkse richtingen was het met het Populisme als zelfstandig verschijnsel gedaan. Je kunt de diverse richtingen goed zien als aanscherpingen binnen een breder populistisch verhaal. Marxisten zeiden: ‘het volk’ dient geprecizeerd worden, en daarbinnen draait het vooral om de arbeidersklasse. Anarchisten zeiden: de actie moet vooral uitgaan van ‘het volk’ zélf – een volk door individuen, wiens vrijheid wezenlijk was – , zonder bemiddeling, representatie en opgelegde autoriteit. Sociaaldemocraten zeiden: ‘het volk’ moet vooral via de stembus en een grondwettelijk stelsel emancipatie bereiken. Maar ‘het volk’ als uitgangspunt nemen, en tegenover heersers – de elite, eventueel gepreciseerd tot  ‘de heersende klasse’ – stellen, dat is wezenskenmerk van links – en onderscheidt links daarmee wezenlijk van rechts, van élk rechts.  Het begrip ‘populisme’ verwijst naar die, wezenlijk linkse, bevrijdende, essentie. Daarom is rechts-populisme als begrip net zulke onzin als rechts-anarchisme, rechts-communisme, rechts-socialisme, rechts-marxisme, rechts-trotskisme en ga zo maar door.

Ja, verschijnselen die met het woord ‘rechts-populisme’ worden aangeduid hebben óók de gewoonte te verwijzen naar ‘het volk’ als bron van alle wijsheid, en zich te keren tegen ‘de elite’ die de wacht moet worden aangezegd. Meer in dit proces gebeurt iets anders dan in het populistische element dat links zo kenmerkt. Centraal staat in de PVV-benadering niet ‘het volk’; dat mag stemmen, hatelijkheden verspreiden op internet, en verder  zijn kop dicht houden. De hoofdrol is weggelegd voor de leider – een elite van één persoon. Die doet op zijn  beurt het werk dat een iets grotere elite ten goede komt: ondernemers die de PVV gebruiken als breekijzer om aan ‘linkse hobbies’ een eind te maken. De verwijzing naar ‘het volk’ is manipulatie, demagogie. Als we hier het woord populisme willen hanteren, dan zouden we moeten spreken van schijn-populisme.

Ik hoor de tegenwerping al: links kan er qua manipulatie en demagogie en het opkomen voor elites zelf ook wat van. Helaas bevat die tegenwerping een forse kern van waarheid. Zowel sociaal-democratische als leninistische politiek kunnen we zien als een elitaire misvorming van links, een manier waarop authentieke emancipatie wordt verwrongen en gezien wordt als iets waarin een minderheid de massa aanstuurt, en het actieve element van emancipatie wordt. Die minderheid kan de vorm aannemen van voorhoede partij, van parlementsfractie, van een leiding van een guerrillabeweging. Helaas zijn er ook sporen van deze benadering in sommige anarchistische stromingen te vinden, hetgeen dan echter wel tot een inconsistent anarchisme leidt.

Maar in al die gevallen is er sprake van verwringing van de ambitie om de bevolking in het middelpunt te plaatsen, en niet van een totale ontkenning ervan. Daarom bijvoorbeeld slaat het wel ergens op om leninisme en sociaaldemocratie te kritiseren als innerlijk tegenstrijdig, als vijandig aan het beweerde doel: de bevrijdings- of op zijn minst verheffingsambities botsen met de elitaire vorm waarin die ambitie gewrongen is. Een soortgelijke interne kritiek van bijvoorbeeld het fascisme is absurd: enige werkelijke ambitie tot volksverheffing en bevrijding ontbreekt hier, ‘het volk’ is stemvee, voetvolk, kanonnenvoer, en niets meer dan dat. Wilders verwijst herhaaldelijk naar Henk en Ingrid, om wie het allemaal zou gaan. Maar meer dan een demagogiosch truukje waarmee Wilders zich als volksheld profileert en zich vooral afzet tegen Fatima en Mohammed is het niet. Niks ‘populisme’. Demagogie is het, bedrog. En populisme is iets ánders dan demagogisch bedrog.

En wat betreft dat andere ‘populistische’ element in Wilders’ aanpak: ja hij zet zich graag af tegen de linkse en/of multiculturele elite. Maar dat is geen vijandigheid jegens elites als zodanig – integendeel, zijn eenhoofdig leiderschap van de PVV is elite-politiek-pur-sang. Wat hij tegen heeft op de genoemde elites is niet dat het elites zijn maar dat ze volgens hem ‘links’ zijn, oftewel teveel ruimte bieden aan democratische rechten van arbeiders,n andere mensen onderaan en organisaties die (zeggen) voor hen op (te) komen; en dat ze ‘multicultureel’ zijn, oftewel nog enige ruimte laten aan migranten, moslims, vluchtelingen, mensen van een andere culturele achtergrond dan de dominante Nederlandse. Wilders wil een ándere elite, of beter gezegd: in grote lijnen dezelfde, maar dan ‘gezuiverd’ en “van vreemde smetten vrij’ – en met hemzelf aan het hoofd. Niks populisme. Demagogie, van een man met democratisch verpakte maar hoogst autoritaire ambities. Het woord ‘fascisme’ lijkt me voor Wilders, zijn aanpak en zijn PVV echt zo slecht nog niet gekozen.

 


Van Offensief naar Socialistisch Alternatief

26 oktober, 2010

Als anarchist met een trotskistisch verleden hou ik, met vaak zeer gemengde gevoelens, het virtuele land der trotskisten nog altijd in de gaten. Heel erg spannend is het daar momenteel niet, althans niet in de provincie Nederland. De Internationale Socialisten doen hun vertrouwde ding on-line, zonder optie tot zichtbare tegenspraak want zonder reactiemogelijkheid. SAP/Grenzeloos gaat door op de ingeslagen weg, nouwelijks nog herkenbaar trotskistisch maar mede daardoor van een aangename openheid; op die site valt altijd echt iets te leren.. Nieuws is er van de groep die het nmeest expliciet trotskistisch is: de groep die tot voor kort bekend stond als Offensief maar onlangs haar naam heeft veranderd.

Het nieus is vooral die naamsverandering zelf, toegelicht in een persbericht. De groep heette Offensief om te beklemtonen dat de arbeidersstrijd uit de verdediging, in de aanval moet. Er is nu gekozen voor de naam Socialistisch Alternatief, om datgene naar voren te halen wat naar mening van de organisatie zo schrijnend ontbreekt: een expliciet socialistisch geluid in de arbeidersstrijd. Ik kan me die afweging indenken, en de naam Offensief zegt inderdaad voor buitenstaanders weinig dat aan socialisme of arbeidersstrijd doet denken.

Dat is dus vooruitgang, tot op zekere hoogte. Jammer is dan wel dat de naam wel erg veel lijkt op de al eerder genoemde SAP. Die letters staan immers tegenwoordig niet meer voor het aloude Socialistiese (nee, geen spelfout, zo schfreven linkse mensen destijds) Arbeiders Partij. Nee, nu betekenen ze Socialistische Alternatieve Politiek, hetgeen toch wel erg veel op Socialistisch Alternatief lijkt. Ik vind zoiets, in een links landschap vol versnippering, geen bijdrage aan de duidelijkheid.

Met de naam van de groepering is ook de website veranderd, aanzienlijk verbeterd naar mijn mening. Overzichtelijk, in de brede linkerkolom in een soort blog-formaat onder elkaar de eigen artikelen – die elkaar trouwens in hoog tempo opvolgen;  in de smallere rechterkolom links naar interessant bevonden artikelen van andere websites;  en daartussen in een smalle kolom onder meer de webwinkel links naar de krant – eveneens nu Socialistisch Alternatief geheten trouwens – en de nieuwsbrief van FNV Vecht voor je Recht. redelijk strak, redelijk overzichtelijk allemaal. Met name de rechterkolom – vooral gevuld met berichtgeving over klassenstrijd her en der – kan uitgroeien tot waardevol hulpmiddel voor wie de arbeidersstrijd wil volgen.

Is daarmee ook een politieke koersverandering zichtbaar? Nauwelijks. De klassieke argumenten, het hameren op de noodzaak van consequente klassent strijd, maar ook de klassieke leninistische nadruk op de noodzaak van een partij die deze klasse moet aanvoeren – een noodzaak die ik niet langer zie – en óók de oproepen aan FNV en SP dat ze de koers naar links moeten wenden en het voortouw horen te nemen, weerklinken als vanouds.

Die benadering van SP en FNV is niet bepaald de weg vooruit: het geeft Jongerius en Roemer impliciet een soort krediet dat ze niet verdienen. Dit slag mensen gaat de strijd niet leiden, en te doen alsof ze dat wel ‘zouden moeten’  – of dat iets linksere vervangers dat zouden kunnen – is toegeven aan het idee dat de organisaties waar dit type mensen leiding aan geven wezenlijk meer kunnen worden dan wat ze zijn: bureaucratische apparaten om arbeidersbelangen in te passen in de kapitalistische orde, in ruil voor beperkte concessies. Ik geloof dat we met leden van dit soort clubs zij aan zij strijd moeten voeren waar mogelijk. Ik geloof echter niet langer dat de weg naar die leden via de top van die organisaties, via oproepen aan leidingen, of aan organisaties als geheel, loopt.

Evengoed is mijn waardering voor wat nu Socialistisch Alternatief heet de laatste jaren wel gaandeweg gestegen. Ik heb ooit, in 2005, nogal een nare ervaring gehad in een pogiong om met Offensief samen te werken in een regionale demonstratie tegen racisme. Waar volgens afspraak – althans, in mijn beleving en herinnering – iemand van Offensief namens het gehéle werkverband – waar ik als lid van de IS in zat – zou spreken, draaide het er op uit dat de Offensiever gewoon puur een eigen propaganda-verhaal hield. Feitelijk had de actie de vorm van een bewegende straatverkoop-actie van Offensief, waar mensen van andere richtingen aan mee konden doen. Dat liet bij mij een onaangename smaak achter.

Intussen is de toon van de organisatie echter toch veranderd – evenals mijn opvattingen. Waar ik destijd zelf van een trotskistische groepering lid was, ben ik dat allang niet meer. Wat Offensief destijds presteerde zie ik nu dan ook minder als een loer die me gedraaid is, en veel meer als een wat overdreven uitvoering van een werkwijze die bij trotskisten nu eenmaal methode is: eigen krant eerst! Die methode bevalt me inmiddels niet meer, maar die kritiek raakt niet speciaal het toenmalige Offensief

De verandering van toon bij Offensief/ Socialistisch Alternatief is niet zichtbaar in de standpunten zelf. Maar ik proef wel een gretigheid tot discussie, een openheid om geluiden van andere revolutionairen ruimte te gunnen, die ik zeer gezond vind. Ik praat de laatste tijd graag met mensen van deze organisatie. Dat gaat dan soms vol polemisch vuur, maar tegelijk hoffelijk en vriendelijk. Er wordt ook echt gelúísterd, en niet in standaard-one-liners geantwoord. Het kán dus wel…

De openheid van de groepering blijkt ook op de website. Reacties bij artikelen zijn welkom, er is een reactieformulier is aangebracht. Voor trotskisten is zoiets een vrij zeldzaam vertoin van openheid. Op de IS-site zoek je zoiets tevergeefs, op de website van de veel grotere zusterorganisatie van de IS in Groot-Brittannië, de SWP, trouwens eveneens. Het is dus niet simpelweg een ‘gebrek aan menskracht’, het is een keuze. Hetzelfde geldt voor internationaal bekende – en op zich best informatieve- websites als de World Socialist Website (WSWS) en In Defense of Marxism. Kennelijk betekent het opbouwen van die fameuze Voorhoedepartij dat de organisatie wel tegen de klasse praat, maar liever niet andersom. Ik ben blij dat Socialistisch Alternatief aan die top-down-flauwekul op haar website niet meedoet.

Minstens zo blij ben ik trouwens ook met de praktische opstelling van deze organisatie in recente actie tegen bezuinigingsbeleid. De groepering haalde, in tegenstelling tot de IS, níét haar neus op voor de optocht die Griekenland Is Overal (GIO) hield naar de manifestatie van Rekening Retour. Sterker: de organisatie neemt het in haar verslag van de actie van afgelopen zaterdag nadrukkelijk op voor GIO, door te schrijven : “Wij roepen de stuurgroep (…) op om het samenwerkingsverband Griekenland Is Overal per direct weer uit te nodigen voor deelname.” GIO was namelijk uit de stuurgroep van RR gezet omdat GIO weigerde haar oproep tot een opr tocht richtuing manifestatie in te trekken.

De opstelling van Socialistisch Alternatief is welkom, de vernieuwing van website trouwens eveneens. Aan de meningsverschillen, en de noodzaak die hardop te blijven uitspreken, doet dit niets af. Dat hoeft echter samenwerking op concrete punten, en een open discussie over wat ons onderscheidt, niet in de weg te staan.


Engels en Bakoenin over autoriteit

24 augustus, 2010

Het sleutelwoord in de langlopende discussie tussen anarchisten enerzijds en klassieke marxisten anderzijds is het woord ‘autoriteit’. Marxisten, zo luidt de onder marxisten gangbare weergave van de discussie, accepteren autoriteit als mechanisme, maar willen die autoriteit onder democratische controle brengen. Anarchisten ontkennen, in deze versie, elke noodzaak van autoriteit, en willen haar hetzij negeren, hetzij omverwerpen. In deze weergave zien anarchisten er makkelijk uit als irreële malloten, en marxisten als de meer realistische revolutionairen. De weergave is echter unfair en onjuist

Een voorbeeld zien we bij Paul Blackledge, een marxist die in een lang artikel dat begin van dit jaar in International Socialism Journal verscheenprobeert uit te leggen dat de marxistische kritiek op het anarchisme klopt, terwijl de anarchistische kritiek op Marx en zijn aannhangers in de kern misplaatst is. Hij zegt bijvoorbeeld: “De sleutelvraag voor marxisten doe marxisten aan elke maatschappij stellen is niet of die gekarakteriseerd wordt door enige soort van autoriteit (het antwoord daarop kan alleen maar ja zijn), maar of de autoriteit onde democratische controle staat, en zo nee, wie dan wel die controle heeft. Zoals Herbert Marcuse opmerkt: Marx keek niet vooruit naar het beëindigen van autoriteit, maar naar de volledige democratisering ervan.”

Het is een oud thema van marxisten, dat teruggaat op minstens Friedrich Engels. Die schreef, in de context van de discussies met de beginnende anarchistische beweging van de jaren 1860 en 1870, zijn artikel “Over Autoriteit”. Hij wijst er daar heel behendig op in hoeveel maatschappelijke instellingen dingenprecies gecoördineerd moeten verlopen, en hoe dit discipline, en daarmee autoriteit, met zich meebrengt. Autoriteit omschrijft hij als “het aan ons opleggen van de wil van een ander”. Dus: “autoriteit verondertelt ondergeschiktheid” Voorbeelden waarmee hij komt is de gang van zaken in een katoenfabriek en bij de spoorwegen. Het arbeidsproces vergt daar punctualiteit, een ieder zal de overeengekoen taken moeten uiotvoeren en zich aan het proces-als-geheel ondergeschikt moeten maken. Dat proces-als-geheel kan overzien worden door gedelegeerden die opdrachetn geven, of rechtstreeks door meerderheidsbesluiten – maar in beide gevallen is er sprake van autoriteit, hoe democratisch ingericht en geworteld ook.

Hij wijst ook op revoluties als wezenlijk van autoriteit doortrokken gebeurtenissen: “Hebben deze heren (Engels doelt op antiautoritaire revolutionairen als Bakoenin) wel eens een revolutie gezien? Een revolutie is zeker het meest autoritaire wat er is; het is de daad waarmee een deel van de bevolking haar wil aan een ander deel oplegt door middel van geweren, bajonetten en kanonnen – autoritaire middelen bij uitstek; en de zegevierende partij zal, als ze niet voor niets wil hebben gestreden, haar regeermacht moeten handhaven door middel van de schrik die haar wapens de reactionairen moeten inboezemen.” Engels concludeert dan: óf anarchisten snappen dit allemaal niet, en dan “scheppen ze enkel verwarring” ; óf ze snappen het wel, en “in dat geval verrraden ze de beweging van het proletariaat.” Hoe dan ook, “in beide gevallen dienen ze de reactie.”  

Maar er is een derde mogelijkheid. Die wordt zichtbaar als we de belangrijkste grondlegger van het revolutionaire anarchisme, Michael Bakoenin, eens aan het woord laten over hetzelfde onderwerp. Titel van een verhelderend artikel van hem: “Wat is autoriteit?” Hierin gaat hij in op verschillende vormen van autoriteit, en maakt hij duidelijk dat hij met sómmige vormen een wezenlijk probleem heeft, maar met andere vormen in het geheel niet.

Allereerst stelt hij vast dat de ‘autoriteit’ van natuurwetten zo onontkoombaar is, dat verzet en rebellie daartegen eigenlijk een absurditeit is. Aan de geldigheid, de ‘autoriteit’ van de zwaartekracht is niet te ontkomen. De natuurwetenschap kan dan bij Bakoenin ook op grote waardering rekenen. Maar het idee dat de maatschappij bestuurd moet worden door experts, natuurwetenschappers, omdat die het beste inzicht zouden hebben, vervult hem met weerzin. Hij laat zien dat zo’n bestuur al gauw zou draaien om haar eigen instandhouding onder het mom van het welzijn van een domme bevolking. En de bestuurders zelf zouden ook nof eens door de macht gecorrumpeerd worden

Dan volgen er sleutelpassages, niet alleen in Bakoenins tekst, maaer in de anarchistische theorievorming zelf. “Is de conclusie dat ik alle autoriteit verwerp? Verre van mij zij die gedachte. In zaken van laarzen verwijs ik naar de autoriteit van de schoenmaker; wat betreeft huizen, kanalen opf spoorwegen raadpleeg ik die van de architect of ingenieur.” Bakoenin erkent de autoriteit van deskundigheid en vakbekwaamheid. Even later echter lezen we het volgende: “Maar ik sta noch de laarzenmaker, noch de architect, noch de wijze toe om zijn autoriteit aan mij op te leggen.” En verderop: “als ik buig voor de autoriteit van de specialisten en mijn bereidheid om, tot in zekere mate en zo lang als mij dat noodzakelijk lijkt, hun aanwijzingen en zelfs hun instructies op te volgen kenbaar maak, dan is dat omdat hun autoriteit door niemand aan mij is opgelegd, niet door mensen en niet door God.” Het wordt glashelder. Bakoenin argumenteert niet tegen autoriteit in het wilde weg. Hij argumenteert tegen opgelegde autoriteit.

Hij geeft ook nog aan dat de erkenning – in volle vrijheid – van de autoriteit van wetenschap en vakbekwaamheid wortelt in het feit dat niet iedereen alles tegelijk kan weten. “Daaruit resulteert, zowel voor wetenschap als voor industrie, de noodzaak van arbeidsverdeling en associatie van arbeid. Ik ontvang en ik geef – zo is het menselijk leven. Ieder geeft instructie en wordt op zijn beurt geïnstrueerd. Vandaar dat er geen vaste en nonstante autoriteit is, maar een voortdurende uitwisseling van wederzijdse, tijdelijke en boven alles vrijwillige autoriteit en ondergeschiktheid is.” Het zal inmiddels duidelijk zijn dat de gangbare idee dat anarchisten ‘tegen alle autoriteit’ zijn, een simplistische onjuistheid is, en dat dit zeer zeker niet voor Bakoenin gold.

De voorbeelden van Engels uit industrie en spoorwegstelsel zijn dan ook geen weerlegging van de anarchistische opvattingen. Dat er in een f abriek taakverdeling is, en dat mensen geacht worden het overeengekomen werk ook te doen, past binnen Bakoenin’s idee van “noodzaak van taakverdeling” en van “voortdurende uitwisseling van (…) autoriteit en ondergeschiktheid.” Ook het kiezen van gedelegeerden met de taak om overzicht te houden en aan te sturen, is hier niet mee in strijd. Zolang overeenkomsten in vrijheid worden afgesloten en ook kunnen worden ontbonden, zolang de autoriteit niet wordt opgelegd, is er geen wezenlijk probleem.

In feite gaat het hier immers om iets heel alledaags. Mensen maken afspraken, en worden geacht die ook na te komen. Wie dat jkeer op keer zonder valide reden niet doet, ondervindt consequenties. Als ik drie keer achtereen afspreek bij iemand op bezoek te gaan, en ik kom alle drie zonder reden en zonder afmelding niet opdagen, dan is de kans groot dat ik geen vierde keer door die persoon wordt uitgenodigd. Als iemand binnen een werksituatie – ook eentje waar arbeiders samen de fabriek besturen op niet-hiërarchische wijze – drie keer afgesproken taken niet uitvoert, zonder dat er overmacht in het spel is en zonder tijdig te waarcschuwen dat het mis gaat, dan is er een grote kans dat aan hem of haar die taak door collega’s niet meer wordt toevertrouwd. Zonder afspraken op basis van wederkeringheid, in volle vrijheid aangegaan maar wel met de verwachting dat die ook worden nagekomen, is geen samen leven mogelijk. Als Engels dat, nogal evidente, inzicht bedoelt heeft hij gelijk. Maar daarin zit geen verschil tussen zijn opvattingen en die van Bakoenin. Doen alsof anarchisten ‘alle autoriteit afwijzen’, ook de vrijwillig aanvaarde autoriteit van, soms complsexe, afspraken, is een karikatuur bouwen van anrchistische opvattingen om die vervolgens goedkoop neer te sabelen. Zoiets doet de reputatie van Angels als revolutionair bepaald geen goed.

Ten slotte is er nog de kwestie van de revolutie, door Engels geschetst als “het meest autoritaire wat er is”. Dat geldt voor revoluties waarbij de inzet is om een oude staat te vervangen door een nieuwe, die dan natuurlijk wel ‘af moet sterven’, ooit. Maar dat is precies níét wat Bakoenin, en revolutionaire anarchisten in het algemeen, beogen. Revolutionaire anarchisten staat een revolutie voor ogen waarin de opgelegde autoritaire structuren en instituties – staat en kapitaal en daarmee verbonden instututies – van onderop worden afgeschud. Het is een fundamentele revolte tegen opgelegde autoriteit, een grootschalig néé zeggen tegen orders, of ze nu van directeuren komen, van generaals , van schoolmeesters of van Centrale Comités. Het gaat er hier niet om dat die bazen, of bazen-in-spé – doen wat wij, hun voormalige ondergeschikten zeggen en willen. Het gaat er om dat zij niet meer in staat zijn om ons te dwingen te doen wat zij willen. Ik hoef geen autoriteit over het huidige of het komende kabinet. Ik bestrijd echter met hand en tand hun autoriteit over mij. Staking in de fabriek, muiterij in het leger, ongeoorloofde demonstratie en straatgevecht met politie en leger – het zijn kerntactieken in een revolutie, en het zijn fundamenteel anti-autoritaire handelwijze, anti-autoritair in de zin van verzet tegen opgelegde, hiërarchische autoriteit.

Dat een bevolking die zich zojuist heeft vrijgevochten, er desnoods met wapens in de hand voor zorgt dat de verdreven heersers hun machtsposities niet kunnen heroveren lijkt me nogal wiedes. Maar ook hier geldt: het dwarsbomen van pogingen om eerdere autoriteit weer op te leggen is in zichzelf geen vorm van autoritair (in de zin van opgelegd-autoritair) handelen. Dat er opgelegd-autoritaire dimensies in een revolutie denkbaar zijn – bijvoorbeeld het opsluiten van gewapende contrarevolutionairen in situaties waarin de revolutie de proporties van een burgeroorlog aanneemt – is waar. Maar dat maakt de revolutie nog niet tot “het meest autoritaire wat er is”. De kern van een revolutie ligt immers geheel elders, in het afschudden van opgelegde autoriteit, niet in het instellen ervan.

Ook hier, wat betreft het wezenlijke karakter van een revolutie, slaat Engels de plank dan ook mis. Dat is dan ook de derde mogelijkheid, naast de twee mogelijkheden die Engels zelf noemde: het is Engels die zijn anarchistische opponenten, bewust of onbewust, onrecht aandoet. Het anarchisme van Bakoenin blijft wat mij betreft in deze confrontatie met Engels, en ook met zijn verre politieke nazaat Blackledge, dan ook recht overeind.