Kapitalisme, crisis, klassenstrijd

Een van de meest interessante  radicale groeperingen die in Nederland antikapitalistisch verzet tracht op te bouwen is Doorbraak. Deze organisatie besteedt vooral aandacht aan racisme en de strijd daartegen, aan het verzet van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt – vandaar de grote aandacht voor de acties van schoonmakers eerder dit jaar – en aanverwante thema’s. Maar de groep omschrijft zichzelf nadrukkelijk als socialistische basisorganisatie, niet als antiracisme-groepering en ook niet als belangenbehartiger van bepaalde groepen arbeiders.

De groep is de moeite waard, niet alleen vanwege haar inzet op bovengenoemde fronten, maar vooral ook omdat ze hardop, en kritisch, nadenkt over waar ze mee bezig is. Goede artikelen over bijvoorbeeld ‘organising’, de vorm van vakbondwerk waarin ‘organisers’ vooral naar betrokken groepen arbeiders zélf luisteren, om te zien hoe die in beweging kunnen komen – , over de strijd tegen migratiebeperkingen, en over de SP en hoe mensen daarbinnen zinnig werk kunnen doen – ze geven geen pasklare recepten, maar werpen vragen op waar slechts voorlopige antwoorden, vatbaar voor verdere discussie, verbeteringn  en wijziging, worden gegeven. Een andere groepering waar deze open, hardop nadenkende houding opvallend en verheugend aanwezig is, is de Anarchistische Groep Nijmegen. Het is precies deze open houding die bij zoveel andere linkse groeperingen – waar men alles vaak zo verschrikkelijk zéker weet – vaak zo pijnlijk ontbreekt.

Tot nu toe zag ik wel een flinke tekortkoming in de stellingname van Doorbraak. De groepering noemt zich weliswaar een socialistische organisatie, en is dus geen one-issue-beweging. Tegelijk bracht ze nog geen samenhangend verhaal over de maatschappij als geheel en hoe die op álle fronten veranderd zou moeten worden naar voren. Dat gaf de aanpak iets beperkt, alsof de groep niet helemaal zeker wist of ze nu een anti-racisme-organisatie met een socialistische insteek wilde zijn, of een socialistische organisatie die aan thematische zelfbeperking deed.

Uiteindelijk denk ik dat revolutionairen het héle plaatje van de maatschappij in het vizier moeten krijgen, ten daartegenover antwoorden – voorlopige, open antwoorden, maar wel antwoorden – in stelling moeten brengen. Dat ontbrak bij Doorbraak tot nu toe nog. Over racisme, nationalisme, diverse vormen van religieus fundamentalisme, migratiebeleid en de onderkant van de arbeidsmarkt lezen we veel. Over algemene economische vraagstukken, crisis, maar ook over oorlog en bijvoorbeeld milieuverwoesting lezen we op de website erg weinig.

Het deed me dan ook groot plezier om te zien dat er nu een artikel onder de titel “Doorbraak en de crisis” op de website is geplaatst. Het is kennelijk een poging om tot een soort plaatsbepaling te komen. Het stuk omvat een typering en een volledige afwijzing van het kapitalistische systeem; het stuk omvat ook stukken analyse van datgene wat het systeem in crisis brengt; het stuk geeft bovendien aanzetten tot ideeën hoe de strijd tegen dat kapitalisme gevoerd en vooruit geholpen zou kunnen worden. Wat volgt, zijn enkele opmerkingen en kanttekeningen bij dit waardevolle stuk.

Het aertikel is puntgewijs opgebioouwd, in negen uitgewerkte paragrafen. De eerste gaat over het systeem zelf, het kapitalisme. Het geeft de kern ervan aan: “Het kapitalisme is een systeem van uitbuiting, gebaseerd op onderdrukking.” Het gaat er niet om dit soort maatschappij bij te schaven,een humanere vorm van kapitalisme in ere te herstellen of iets dergelijks. “Nee, Doorbraak streeft naar de volledige opgheffing van het kapitalisme, en dat vereisit een revolutionaire verandering van de machtsverhoudingen op wereldschaal.” Dit inzicht in het kapitalisme als een samenhangend geheel dat als zodanig omvergeworpen en vervangen dient te worden, is de revolutionaire kern, de basis.

Daarna volgt eeen typering van de crisis, “deel van de kapitalistische cyclus” en “als zodanig niets bijzonders.” Zoiets vindt plaats als “kapitaalbezitters en beleidsmakers alle mogelijkheden tot wienstgroei hebben uitgemolken die de  economische en maatschappelijke ordening van dat moment te bieden hebben.” Geconstateerd wordt dat zoiets kennelijk nu het geval is. In de derde stelling wordt het lastiger. Het kapitalisme wordt daarin ontleedt als systeem waarin tegelijk concurrentie tussen kapitalen als vooral ook de strijd tussen kapitalisten en de “onderklasse”, uit wie de bazen “steeds meer en goedkopere arbeidskracht (…) willen  persen”, hetgeen die onderklasse met allerlei vormen van verzet beantwoordt. Tot zover analytisch geen probleem, afgezien van de woordkeus ‘onderklasse’ waar ik later op terugkom.

Het artikel ziet de economische crisis zelf als een uiting van deze klassenstrijd. Stakingen, pogingen van groepen mensen om zich zoveel mogelijk “aan het arbeidsproces  te onttrekken” leidden tot problemen voor de kapitalisten. “De winstgroei stuitte door deze ontwikkelingen op zijn grenzen en een nbieuwe crisis was geboren.” Dat was de gang van de zaken in de jaren zestig en zeventig. Nu gebeurt iets soortgelijks: “De huidige post-fordistische fasse lijkt nu vast te lopen, onder meer doordat de arbeiders in vooral de Aziatische landen waar naartoe een flink deel van de productie is uitbesteed, steeds sneller en steeds beter verzet weten te organiseren om grenzen aan hun uitbuiting.”

Dit vind ik een aanvechtbare crisisverklaring. Voor de jaren zeventig geldt het naar mijn idee in ieder geval een stuk meer dan voor de huidige crisis. De felle stakingsstrijd in heel veel landen, die zich voor een flink deel aan de greep van vakbonden en partijen wist te onttrokken, bracht inderdaad de ongestoorde winstmakerij in gevaar. Geforceerde renteverhogingen, bezuinigingen, beginnende privatisering en steeds verder opgevoerde marktwerking – wat later neoliberalisme ging heten – was het antwoord van een snel groeiend deel van de kapitalistenklasse om haar orde in de bedrijven te herstellen en de krachtsverhoudingen ten gunste van de kapitalisten te wijziging. Dat zagen we in de jaren zeventig.

Maar met de huidige crisis lijkt toch iets anders aan de hand. Die tekende zich als kredietcrisis af in 2007, en werd een grote recessie in 2008. Die recessie vond juist plaats na een periode waarin arbeiders in hele veel landen loondalingen en uitholling van haar rechten had moeten incasseren. Juist vanwege de relatief lage inkomens draaiden kapitalisten lustig aan de kredietkraan, zodat ook arbeiders met geleend geld bleven consumeren, met name huizen bleven kopen. Toen zich afbetalingsproblemen aftekenden, denderde het kaartenhuis in elkaar, als het uit de hand gelopen pyramidespel die het in zekere zin ook was. Hier waren het juist de lage inkomens, de zwakke positie van arbeiders, die bijdroegen aan de problemen voor ondernemers om winsten te maken.

Ook voor Azië geldt iets dergelijks. Kijken we bijvorbeeld naar Zuid-Korea. Daar hebben arbeiders in de jaren tachtig via grote stakingsgolven inderdaad forse loonsverhogingen weten binnen te halen. Maar vanaf de late jaren negentig zijn ook daar ondernemers en een hardhandig optredende staat weer in de aanval. En kijken we vervolgens naar het belangrijkste land in dit opzicht, China. Ja, daar beginnen arbeidstekorten op te treden  die de lonen omhoog helpen schroeven. Maar het mechanisme dat loonsverhoging vooral drijft – arbeiders die hogere lonen eisen, en ervoor staken! – was in 2007 nogmaar nauwelijks merkbaar. Pas de laatste maanden zien we een serieuze stakingsgolf bij inderdaad uitgerekend multinationale autobedrijven, vooral Honda. Maar om in dit proces de gangmaker te zien van een crisis die al jaren eerder begon, is niet heel overtuigend.

De aandacht die Doorbraak heeft voor arbedersstrijd als factor die tot kapitalistische crisis drijft, is echter wel de moeite waard. Hierin zien we de inbvoeld van een politieke stroming die als autonoom Marxisme door het leven gaat. Deze politiek is in Italië opgekomen, maar heeft in Duitsland en ook in de VS haar aanhangers. Kernideeën zijn de centrale rol die arbeidersstrijd, onafhankelijk van vakbonden enpartijen”- vandaar: autonoom -, in het sociale veranderingsproces speelt; de zelfstandige rol – wederom autonomie – die afzonderlijke groepen arbeiders – niet alleen de fabrieksarbeiders maar ook allerlei andere sectoren, ook bijvoorbeeld huisvrouwen, jongeren, migranten – spelen; de brede opvatting van het begrip ‘arbeidersklasse  ‘, waaronder bij deze richting eenieder valt die op één of andere manier door het kapitaal wordt uitgebuit; en dus de analyse van crisis als uiting van kracht van arbeidersstrijd, een kracht die kapitalisten dwingt tot steeds nieuwe maatregelen en uitvindingen op de greep te behouden of te herwinnen.

Ik weet van deze stroming zelf nog niet heel veel, ik ben nu een tekst van een van de bekendere autonome Marxisten, Harry Cleaver, aan het lezen: “Reading Capital Politically”. Veel van wat ik lees bevalt me. Vooral het inzicht hoe relatief effectief arbeiders tegenspel weten te bieden en de kapitaslistenklassen keer op keer in de problemen weten te brengen, is enorm waardevol. Het inleidende hoofdstuk, waarin Cleaver verschillende interpretaties van Marx aan een onderzoek onderwerpt, is zeer verhelderend. Het versterkt mijn conclusie dat de Marxiaanse traditie aan een doordacht en werkbaar anarchisme – het soort anarchisme dat noodzaak is – veel heeft bij te dragen. In de nadruk die deze stroming legt op de zelfstandige activiteiten van arbeiders zélf, in de breedste zin, niet bemiddeld door allerlei economische en politieke instanties, zit trouwens sowieso al een stevig anarchistisch element.

Waar ik echter niet van overtuigd ben is die crisistheorie. Nogmaals, voor de crisis van de jaren zeventig zit er veel waars in het inzicht dat die te maken had met de kracht die arbeiders in en buiten het productieproces hadden weten op te bouwen. Voor de huidige crisis vind ik dat veel minder overtuigend. En voor de depressie van de jaren dertig geldt dit volgens mij ook al niet. Die volgde op een periode waarin de arbeiders systematisch in de verdediging waren gedrongen, met veel verloren stakingen, van hogerhand verzweakte vakbonden en een lage levensstandaard. Ook daar hadden kapitalisten juist problemen omdat ze de spullen die in hun fabrieken gemaakt werdeen, door arbeiders maar in beperkte m,ate konden worden gekocht, omdat die arbeiders daar hetb geld niet voor hadden. Keynes’ recepten waren hiertegen een gedeeltelijk antwoord: geef arbeiders iets meer, dan kopen ze ook weer meer, zo was de gedachtengang. Hier is meer over te zeggen, maar het idee dat crisis voornamelijk een gevolg zijn van effectief arbeidersverzet lijkt mij in algemene zin onhoudbaar. Maar, nogmaals, ik ben hierover nog aan het lezen, ook mijn inzichten zijn niet áf, gelukkig.

Terug naar de tekst van Doorbraak. In s paragraaf  4 wordt de crisis gekenschetst als enerzijds een gelegenheid voor de bazenklasse voor een grof bezuinigingsoffensief, als “de kans en de optimale smoes om de economie en de maatschappij in één klap radicaal te hervormen via bezuinigingen en herstructureringen”; anderzijds als een gelegenheid voor de önderklasse”om haar eigen verlangens en eisen hier dwars tegenin nara voren te brengen. “Crisissen zijn uiteindelijk niet meer dan heftige – meestal tijdelijke – verscherpingen van de klassentegenstellingen.” Ik denk dat crisissen méér zijn dan dat; maar verscherping van deze tegenstellingen maken er zeer zeker wezenlijk deel van uit. In paragraaf vijf wordt vervolgens op het internationale karakter van de crisis, en op de desastreuze gevolgen ervan voor honderden miljoenen mensen gewezen.  Paragraaf zes wijst erop dat er hoe dan ook verzet komt, ook van groepen die zich deel van de middenklasse voelen maar steeds meer deel van de onderklasse uitmaken.

Hoogst interessant wordt het in stelling zeven. Daar wordt toegelicht waarom Doorbraak het begrip “onderklasse” hanteert, liever dan het klassieke begrip “arbeidersklasse”. Ik lees: “Doorbraak ziet de onderklasse niet in de eerste plaats als een arbeidersklasse. Verreweg de meeste mensen willen werken om te leven en niet omgekeerd: leven om te werken. Doorbraak keert zich tegen de disciplinere ing waarmee men ons allemaal tot gehoorzame arbeiders wil drillen…” Ik deel de afkeer van disciplinering, en de afwijzing van werk als doel op zich. Maar ik denk dat het begrip ‘arbeidersklasse’ iets wezenlijks aangeeft dat in het begrip ‘onderklasse’verloren gaat.

Het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons onmisbaar maakt voor het kapitaal; het is niet het feit dat we onderaan staan dat ons een machtspositie geeft; het is het feit dat wij arbeid moeten verrichten – arbeid die voor de waardevorming en – vermeerdering van het kapitaal onmisbaar is. Spreken van een ‘onderklasse’ suggereert vooral een ondergeschikte positie in de maatschappij; spreken van een ‘arbeidersklasse’ suggereert vooral ook een potentiële machtspositie. Juist de macht die arbeiders tegenover kapitalisten uitoefenen staan in de automoon-marxistische traditie waar Doorbraak uit put, terecht zo centraal.

De toevoeging van Doorbraak: “We zijn in de eerste plaats allemaal mensen, en verzetten ons dus vooral ook als mensen tegen de crisis, de disciplinering en het kapitalisme”, maakt de zaak niet beter. Jazeker, we zijn allemaal mensen. Maar dat geldt ook voor kapitalisten, en voor Wilders, Balkenende , Wellink, Rutte en noem maar op. Klassenbegrip hanteren we nu juist om binnen die algemene mensheid strategisch relevant onderscheid te maken. Met ‘arbeidersklasse’ als handvat – breed opgevat, dus inclusief degenen die huishoudelijk en veelal onbetaald werk verrichten en allerlei andere voor de waardevermeerdering van hety kapitaal onmisbare groepen –  maken we zo’n onderscheid volgens mij  op de helderste manier.

Over de laatste twee paragrafen ben ik kort. Paragraaf acht richt zich tegen verdelingen binnen de onderliggende klasse. “Verdeeldheid moet wel gezaaid worden, maar dan tussen ons en de bazen. Want we zitten zeker niet in hetzelfde schuitje met de kapitaalbezitters en de beleidsmakers. We moeten daarom strijden tegen iedereen met een nationalistische agenda.” Inderdaad. Paragraaf acht maakt nog enkele belangrijke punten over wat ons te doen staat. Verzet, zo brengt Doorbraak terecht naar voren, komt er sowieso wel. Het komt er echter wel op aan dat dit verzet een linkse dynamiek krijgt. Doorbraak onderstreept de noodzaak om aan de verbreiding van linkse ideenbij te dragen., en structuren van verzet te helpen opbouwen. Er moet ook deelgenomen worden aan wat Doorbraak noemt “bredere bewegingen met reformistische eisen”, maar het inbrengen van het eigen “radicalere geluid” is dan wel nodig.

Ik ben het in de kern met deze houding eens. Maar het begrip “reformistische eisen” vind ik niet vruchtbaar: elke eis – behalve de eis tot onmiddelijke opdoeking van het kapitalisme – is een eis tot een gedeeltelijke hervorming. Dat kun je ‘reformistisch’ noemen, maar ik vind dat weinig zinvol. Reformisme is een politiek die hervormingen als zodanig in het middelpunt stelt, de noodzaak van revolutie expliciet of impliciet ontkent of negeert. Het gaat hier om de methode van strijd, niet om de doelstellingen. Het kapitalisme willen afschaffen via een wet in de Tweede Kamer is reformistisch; het vechten voor twee procent loonsverhoging door middel van wilde stakingen, bedrijfsbezettingen en sabotage is niet reformistisch, maar in wezen revolutionair. Niet de eisen, maar de strijdmethoden en de perspectieven waarin die passen, maken uit of iets revolutionair of reformistisch is.

Maar dit is, net als eerdere opmerkingen over onderklasse versus arbeidersklasse en over klassenstrijd als beslissende verklaring voor crisis, een kanttekening, niet meer. Het gaat in het bovenstaande dan ook niet om frontale weerlegging, maar om wat kritische kanttekeningen bij een stimulerende tekst, een tekst die brede lezingn en bespreking verdient.

2 Responses to Kapitalisme, crisis, klassenstrijd

Plaats een reactie